״Heb-je je centen verloren?" 't Kind schudde van nee en toonde haar stijf toe-genepen handje, het gezichtje voortdurend in haar schort verborgen.
״Zal 'k je naar je moeder brengen?" 't Kind beduidde weer van nee. Maar 't huilen bedaarde nu wat. Ze liet het kreukelig schortje neervallen en bukte zich om 't klompje aan te trekken, dat de jongen voor haar had neergezet. En Daantje wilde heengaan, want hij zou niet graag den eersten morgen te laat op school zijn gekomen.
״Doe nou maar gauw je boodschap," zei hij nog. En vriendelijk knikte hij. Toen voor 't eerste, hief 't kind haar behuilde gezichtje omhoog en keek hem aan. Ze herkende den jongen, een leelijk sar-lachje kwam op het sproetige kleine-meisjesgezicht, ze stak haar tong uit, en zei: ״Smaus____"
En de jongen kon zich toen niet langer beheer-schen. Rood steeg hem de toorn naar het hoofd en dwerrelde voor zijn oogen. Hij sloeg naar 't kind met z'n gevuiste hand en raakte het, zelf niet wetend waar. 't Barstte, nog maar ternauw bedaard van den vorigen schrik, in gierend huilen uit en Daantje stond daarbij, als versuft, de armen slap neer langs zijn lijf, verslagen van berouw, omdat hij een klein kind, een meisje, had geslagen. Daar voelde hij een harde vuist neermokeren op z'n hoofd, op z'n schouders, op z'n rug, tegen z'n neus en een grove stem roepend, van Jood en van smerigen smaus, en van kinderbeul en van dief. Overal in z'n hoofd en in z'n lijf pijn voelend en op niets bedacht dan op vluchten, rukte hij zich los en rende weg. Hij voelde het lauwe bloed uit z'n neus, over z'n lippen heen naar onder vloeien, het liep in z'n mond en hij proefde het laf zoet, hij wist, dat z'n kleeren gescheurd waren, 't krakkeren toen de man hem doorelkaar schudde, had hij dui-
De Verlatene 3
49