Terwijl ze bloosde onder zijn vriendelijk kijken, reikte hij haar den brief over.
״Zóó, geef dien maar aan je vader." En tegen zijn vrouw zei hij, half luid: ״Aardig bakkesje, voor 'n Jodinnetje." En mevrouw bekeek haar nu ook, met hooghartige welwillendheid.... ״Ja.... maar ze heeft ook niet bepaald een Joden-type, vin-je-wel?"
De burgemeester wou wat antwoorden, maar daar kwam uit den tuin z'n zoontje binnenstormen.
״Vader, mogen we gaan visschen met de roeiboot? We zullen héél voorzichtig zijn en Do Rouma gaat ook mee!"
Dan zag hij ineens Esther staan en hij kreeg een kleur en mompelde wat en groette met een stijven hoofdknik. Esther, gloeiend blozend, vergat terug te groeten.
Stijf bleef ze staan, den brief in haar hand, en de jongen, die zich alweer hersteld had van zijn verlegenheid, stond nu naast zijn moeder en keek trotsch en stug naar het meisje, zich verbaasd afvragend, wat dat Jodenkind in hun huis te maken had.
״Nu...." zei de burgemeester.
En Esther schrok op. Ze groette met buigingen en mompel-woorden, en de burgemeester zei, maar minder vriendelijk dan zooeven: ״Dag meisje!"
״Je weet den weg, nietwaar?" vroeg mevrouw, en de jongen gaf weer een korten, stuggen knik en keerde zich af.
Met den brief in haar hand stapte Esther de serretrapjes af en den tuin door; langs de kleurig bloeiende perken, temidden der fijne bloemengeuren ging ze toen het hek uit en naar huis toe. Allerlei gedachten warrelden in haar hoofd; ze had het wèl gehoord, hoe mevrouw zei, dat ze geen Jode-type had. En ze wist héél goed, wat dat beteekende. Wat een geluk, als het eens waar mocht wezen____
Wat was de burgemeester een deftige, vriende-
41