״Nou, waar gaan we naar toe!" vroeg Saar, landerig. Ze keek haar nichtje aan en ze vond haar vrij schunnig met haar eenvoudig bruin hoedje en korte stoffen jurkje van bessensapkleur met dofzwarte moppen. Maar Esther lei al uit, blij om haar meerderheid van zij-wel-weg-weten-en-zullie-niet. Hier links moesten ze die straat in, die prachtige straat met die mooie huizen. Kijk eens, al de huizen hadden serres en voortuinen vol bloemen! Ook achtertuinen met hooge boomen, die je zien kon, als je heen-keek over de zijpoortjes.
De nichtjes keken rechts en links met onverholen gretigheid in de ruime aan weerszijden met beuken beplante straat, waarachter in dubbelrij de deftige, weelderige villa-huizen lagen. Ze spiedden met ja-loersche oogen, dolbenijdend wie daar wonen mochten. In de open serre van een der huizen 't dichtst aan den weg zat een blond meisje in simpele witte jurk te lezen, en de twee nichtjes werden nieuwsgierig naar 't kind en vroegen Esther of ze haar kende.
Die kreeg een kleur.
״O ja, ik ken haar heel goed, 't is Loesje Bonten.. Daag — daag----"
Het kind in de serre, hief een bleek, trotsch gezichtje van haar boek omhoog, ze keek over den rand van bloeiende begonia door het serre-glas naar den weg, zag daar de drie Jodinnetjes, blééf even kijken en dan, zonder glimlach of groet gleed haar blik weer terug naar het boek op haar knieën.
Esther voelde zich gloeiend worden van felle spijt. De nichtjes hoonden, zeggend, dat 't meisje in de serre èrg vriendelijk was geweest; je kon wel zien, goeie kennis.
Maar het kind antwoordde niet, 't uitgillen had ze gekund van spijt en wraaklust; ze had 't bleeke kind in de serre kunnen trappen en slaan. Even een fel visioen: zij, Esther, schat-en-schatrijk, en dat trotsche
28