mooie kleeren. Maar de kleeren waren verdragen en verknipt, het goud en zilver voor een goed deel verdwenen en de zaak achteruitgesukkeld tot ze waren verzeild in hun buurtjes-winkel, waar het ze nu tamelijk wèl-ging. Want Samuel Lehren was geen koopman in zijn hart: in z'n jeugd had hij voorliefde gevoeld voor de studie der oude Joodsche wetenschappen en Rabbijn willen worden, maar omdat hij eenig zoon was en bleef, had zijn vader hem het volgen van zijn neiging ontzegd.
Niet gehoorzamen, eigen roeping volgen tegen dat gezag in, was zelfs niet in hem opgekomen. Van school af, had hij gezeten in z'n vaders enge magazijn-kantoor, hij, jongen, met den streng-stuurschen vader en een ouden zwijgenden boekhouder; en zoolang zijn vader leefde, was hij gebleven de zoon, die werkte voor loon, kortgehouden werd en te gehoorzamen had. Op zijn tijd, niet heel jong, omdat zijn vader hem niet genoeg verdienen liet, was hij getrouwd.
Jaren daarna stierf de vader en had hem geld en zaak nagelaten.
De achteruitgang van de zaak, het verlies van geld en waardedingen, hadden noch hij, noch de moeder zich sterk aangetrokken. In hen allemaal, ook al door erving in de oudste kinderen, leefde een sterk besef van meerderheid om hoogere afkomst, jegens de lieden, die nu hun standgenooten waren geworden. Maar terwijl zich dat gevoel in Jozef en Esther had omgevormd tot de neiging tegenover de ׳kameraadjes te praten over rijken grootvader Lehren, (en ze nog vaak betreurden diens staat en aanzien, voelde Daantje meer voor de glorie van den Poolschen overgrootvader, die in de familie Rabbi Akiba werd genoemd en van wiens bedrevenheid in het schrijven van Wetsrollen, en geleerdheid en gave van voorspelling hij zich altijd opnieuw door zijn moeder wou
18