jjHet venster stond open de koele Meiwind lichtte zachtzinnig, zonder geweld, de gordijnen op, bolde ze als zeilen en dreef ze tot midden in de kamer — dan zonken x ze weer stil terug — het was als het uitademen van een slapend kind. Boven den bos vochtige hyacinthen, die ze in twee handen hield omklemd, mond en neus erin begraven, keek Ina ernaar ׳— haar hart bonsde van een zacht, heftig verheugen, ze voelde het in haar keel — en als toen ze een kind was, liet ze de woorden van haar gedachten deinen op den maatslag van haar hart: de winter is voorbij... de winter is voorbij... de winter is voorbij ...
Maar even, want dadelijk sloeg ze de oogen neer en dronk met dieper, inniger teugen den zwaren vochtigen geur. Het was meer dan de geur der jonge sappen van de weer-keerende lente, het was de geur van haar jeugd, van haar verleden en nu ze met gesloten oogen haar gezicht begraven hield, leek het, als sloegen de poorten van haar ziel wijd open en kwam haar heele jeugd op haar af, de gansche stoet van jaren en dagen, tot de prilste toe — met hun gevoelens, gebeurtenissen én ontmoetingen, stonden van dag en schemering — geluiden, luchten, stemmen van menschen, reuken in huis, ze liet het trillend over zich komen in bewogenheid en gelukzalige verwondering, omdat dit mogelijk was, dat al dit ontslapene, lang-vergetene opgewekt werd en herboren tot bijna ontstellende scherpheid en duidelijkheid door geur van hyacinthen. Het scheen haar, als was haar eigen ziel een photografische plaat, schijnbaar grauw en effen, maar waarop in het ontwikkelend bad evenzoo ontstellend duidelijk en verwonderlijk de beelden verschijnen, die tevoren niet zichtbaar bestonden. Geur was dan het ontwikkelings-bad der herinnering, maar geur niet alleen — ook muziek, en somwijlen behoefde het zelfs niet meer dan eenig vaag en onbepaald gerucht, regen en wind, een roep van buiten in den avond te wezen — die haar onvoorbereid terugvoerde
1 C. V.
1