deur, het gure flapperen van een openstaand venster, geweld van karren en kleedenkloppen gaven haar een zacht behagelijk gevoel van veiligheid en binnenkamersche afgeslotenheid. Het schellen van den postbode — zij herkende ook zijn luide stem ׳— bracht als altijd een vluchtig opschrikken, hartkloppende verwachting in haar teweeg; toen dë deur dichtviel, iuisterde ze gespannen in welke richting het sloffen van de juffrouw ging. Naar haar kamer kwam het en even later lag een stijfgebonden, nat pakje naast haar op bed, met een brief er boven op. Ze las eerst den brief; Joseflne schreef dat Annie het er werkelijk op scheen aan te leggen het stadje te verlaten en zich in de groote stad te vestigen, — het huis waaraan zooveel was verbouwd ten koste van zooveel geld, beviel haar op den duur toch niet, — evenmin de omgang met de dames van hun ouden kring, ze verveelden haar, ze maakten haar prikkelbaar en ongedurig en Otto leed zichtbaar onder het vooruitzicht, dat voortdurend duidelijker door Annie's klachten en bezwaren heenschemerde, dat ze zouden moeten verhuizen. Met een beweging van wrevel en weerzin wierp ïna den brief naast zich op bed en opende het pakje — waarvan Josefine schreef dat het enkele boeken en oude portretten bevatte, — in een warme benieuwdheid. Daar was ״Sans Familie'' en daar ״Pêcheurs d'Islande" — wat had Egbert geschaterd toen ze hem bekende dat ze het misschien nog niet zonder huiveringen en tranen zou kunnen lezen; — hij had gelijk, het was een flauw, sentimenteel boek, ze was er nu dan ook wel boven verheven. En dan hier een paar boeken van Ebers, waarmee ze had gedweept, die haar hadden doen gloeien van bewondering, een vuur van moed en menschenmin in haar hart ontstoken hadden, een geestdrift, die zichzelf ontembaar had gewaand en toch op niets .was uitgeloopen. Maar daar was de ״Camera Obscura" en nu ze dat verschoten bruine boek met het doffe gouden figuurtje op den band in haar hand hield, nu leefde haar jeugd in kleuren en geuren op, een stroom van herinneringen uit alle jaren en alle jaargetijden tegelijkertijd. Haar hart klopte en het heele lieve leven dat voorbij was, herleefde als in éénen adem van haar geest. Zoo was het heden niet, met dien wonderlijken, vollen, zoeten smaak, zoo zou de toekomst nimmermeer worden. Ze had Egbert nu, — straks zou ze naar hem toegaan. Gaf dit vooruitzicht haar vreugde? Ach, het was immers iets van alle dagen, en waar ze dus geen dagelijks oplaaiende vreugde en vervoering meer van verwachten mocht. Ze zou straks naar hem toegaan, — en op
43