kleffen aanhang en de overspannen zoogenaamde idealisten, manzieke vrouwen en jongens die geen vak verstonden maar stilletjes zich overal buiten houden, en zien dat ze het samen zoo goed en aangenaam mogelijk hadden.
Deze gemeenschap was nu eenmaal toch zoo door en door voos en slecht, dat hij voor zich er allang geen bezwaar meer in zag, er dan ook maar zoo veel mogelijk van te plukken en te proflteeren. Zoo werd dan afgesproken dat ze na Ina's meerderjarigheid trouwen zouden.
Tegen het einde van den zomer werd Egbert ziek, hij hoestte zwaar en moet een paar weken het bed hóuden. Ina was nu van den vroegen morgen tot in den laten avond bij hem om hem te verplegen en te verzorgen. Ze zat naast zijn bed en praatte en lachte met hem en voerde hem vruchten — voorlezen trok hem niet aan — en als hij sliep, ging ze stilletjes naar de keuken en snuffelde in kookboeken en maakte lekkernijen voor hem klaar. Ze was niet handig en brandde zich wel eens de vingers, dan plaagde hij haar als een dom kindje en streelde de felle wond vaderlijk. Hij was niet lastig en vergde weinig verzorging en somtijds speet haar dat, want hoe meer hij vroeg, en hoe meer zij voelde dat hij haar noodig had en op haar bouwde en van haar afhankelijk -was, hoe heerlijker zij dat vond. Hij was nu eenmaal de knapste, de sterkste, hij had natuurlijk in alles een overwegende, een beslissende stem —, maar daarom was het juist zoo heerlijk, dat hij, nu hij ziek was, haar ook eens noodig had, zij dan de groote, zorgende, overleggende was en hij de kleine, zwakke, bouwende op haar liefde en edelmoedigheid.
Het speet haar bijna, toen hij weer beter was en naar zijn dagelijksch werk ging en hij noemde haar schertsend een ״aterling", die pas tevreden was, wanneer hij „aan het ziekbed lag gekluisterd".
Zoo vervloog de zomer en September was al halfweg weer voorbij, toen Ina, op een avond laat in haar eigen woning komend, daar een briefje vond van een meisje uit haar geboortestadje, die eind-examen had gedaan, nu letteren wilde gaan studeeren en dus eerst voor het staatsexamen werken moest. Het was een briefje vol geestdrift en plannen en verwachtingen van studie en ontwikkeling, en plotseling, voor het eerst na maanden, voelde Ina een sterk verlangen, haar eigen lessen toch ook weer op te vatten. Ze schrok van dat gevoel —, was het leven met Egbert haar nu al niet meer genoeg ? Maar ze bedacht onmiddellijk, dat de 40