zij ademde zacht en diep, als zoog ze zomerweelde uit den killen winterdamp.
״Het zijn allemaal benepen burgerlijke proleten, de een zoo goed als de ander jij bent veel te goed voor de heele bende. Blijf jij maar bij mij."
״Ja."
״Wil je werkelijk?"
״Ja... ja... ja," zei ze in gesmoorden jubel.
״Was je al niet dien avond bij mij thuis een beetje verliefd op mij ?"
Ze antwoordde niet dadelijk, en vroeg het zich in haar vermoeide gedachten af, „was ik werkelijk ?... ik geloof eigenlijk niet... ik meende, dat hij op mij..." —, maar ze zei niets. Ze lachte maar even en gaf er zich tegelijkertijd rekenschap van hoe ze hem zooeven zijn naam had toege-jubeld, hoe ze zonder aarzeling met hem was gegaan en nu naast hem ging in eenzaamheid, innig gearmd, op een donkeren weg. Hoorden ze niet bij elkaar ? Zou het niet schijnen als wilde ze kinderachtig en laf en onedelmoedig die overgave loochenen, dat vertrouwen herroepen, wanneer ze ontkende, dat ze toen al op hem verliefd was geweest?
„Nu dan," drong hij aan, „kom er maar eerlijk mee voor den draad."
„Jij op mij .. .V' vleide ze.
„Wel mogelijk," ontweek hij lachend, „maar jij op mij ?"
„Ja," bekende ze nu innig.
„En wil je het dan nu wel blijven?"
„Ja."
Hij bleef ineens staan, sloeg den arm om haar schouders en hief met de vrije hand haar gezicht naar zich op. Ze glimlachte, sloot de oogen en voelde de warmte van zijn mond, het ruige krieuwen van zijn baard overal op haar gezicht, in een halve bezwijming.
„Moet je eigenlijk niet naar huis?" vroeg hij, toen ze weer voortliepen.
„Nog lang niet," lachte ze —׳, haar oogen schitterden, haar hart ging als ten dans in haar borst.
„Wordt er dan niet bij jou thuis: „precies als aan wal geslapen en ontbeten"?"
„Jawel, maar het kan mij niet schelen."
Maar wat later vond ze het zelf beter naar huis te gaan, ze konden ongerust worden .—, het was al laat en donker, ze kwam altijd anders op tijd. Ze was maar even uitgegaan om Josefine weg te brengen —, het was bijna niet om in te
28