'Ja... jij met je redelijkheid... jij kunt je natuurlijk niet begrijpen, dat iemand eens niet weet waar hij woont... Maar ik... och zie je... ik ben nu eenmaal een dichter, en een dichter, een dromer. .. die is altijd zo'n beetje zwerveling... zwerver over de hele wereld.'
Ze zei niets, ze voelde haar gezicht verstroeven, verkoelen, ze wendde het van hem weg en keek naar een eend, die met driftige snavel aan het oevergras rukte.
'Je bent zo "redelijk" tegenwoordig...' weer, in de nadruk, die ironie, waaruit zo duidelijk zijn hoogmoed van man, zijn superioriteitsgevoel van dichter sprak. 'Je zult zo zoetjes aan alle dichters en dromers en gevoelsmensen wel halve idioten gaan vinden, nietwaar?'
'Ik had je juist een brieije willen schrijven om je te bedanken voor de bundel verzen, dieje ons gestuurd hebt... en je te zeggen dat ik er heel mooie in vond... als...' ze hield in; ze had willen zeggen, 'als je tenminste prijs stelt op mijn oordeel,' maar het zou lijken, alsof ze hatelijkheid met hatelijkheid zocht te betalen. Haar stem had toch al koel geklonken.
'Loopje misschien zover mee? Ik moet naar 't station...'
'Je bent toch niet boos? Dat zou nu helemaal weer niet "redelijk" wezen!'
Haar lippen gingen vaneen om hem te zeggen, dat het stemming-beheersend 'temperament' en de inzicht-verwekkende 'rede' twee volkomen uiteenliggende dingen zijn, die met elkaar kunnen huizen in dezelfde mens, maar ze zei alleen:
'Ga je straks nog weer naar Harry terug? Blijf je vandaag bij hem eten? Ik kom pas morgen weer thuis.'
'Hij zei dat Terpstra een paar dagen logeren kwam.'
'O ja... Heb je de kinderen nog gezien? Vond je Jaap niet gegroeid?'
'Ja. En Fransje leek me wat forser geworden...'
'Ze was anders niet aangekomen op haar laatste rapport. Ze worden daar bij haar op school gewogen en gemeten...'
Het gesprek knoerstte en hortte, ze keken elk een andere kant op, er was geen helderheid tussen hen en ze hadden elkaar plotseling niets meer te zeggen. Minder zijn hoogmoed, dan zijn
96