gen; — Gedachten, haar parelen, die ze opdook uit de diepten van haar Ik -, wonderparelen, waaruit het vermogen straalt, dat in magische trilling Chaos tot Kosmos ordent en voor elke voetstap schatkameren ontsluit; Formules, fijn en al fijner geslepen naar alle zijden dringend met hun klievend licht het schemerend, sluimerend leven in —, haar diamanten... en weefselen van subtiele inzichten, wonderbaarlijk ineengrijpend, haar kanten, en bouwwerken van redenen, omhoogtorenend in een heelal-om-vattende vlucht, haar paleizen... en dat al te zamen haar geluk, het zeldzame, onzegbare begrijpens-geluk, het enige dat nimmer verzadigt, nimmer zat maakt van zichzelf...
'Marianne... Marianne Edema...'
'Hallo... Eddy!'
Wenkend en lachend kwam blootshoofds de lange, blonde jongen, schriel schijnend met zijn toegeknoopt jasje in de ruimten van bleek-goud licht, tussen de wijd-gespreide half-verkaal-de bomen, haar achterop gelopen. Ze keek even op haar horloge —, ja, ze was ruim bijtijds van huis gegaan.
'Ik kom juist van je huis. Harry heeft me achter je aan gestuurd. Hij dacht wel datje deze weg zou hebben genomen. En hoe gaat het je? Je ziet er beter uit dan de laatste keer.'
'De laatste keer is lang geleden,' lachte ze. 'Hoe gaat het jou? Waar woon je eigenlijk tegenwoordig?'
Bijna een hoofd groter dan zij, keek hij op haar neer en ze zag een half-kwijnend, half-ironisch lachje om zijn lippen komen, nu hij antwoordde:
'Hoe het mij gaat? Ik weet niet hoe het mij gaat. Waar ik woon? Ik weet niet waar ik woon...'
Ze lachte weer.
'Weetje niet waar je woont? Maar je zult dan toch wel ergens je wettig domicilie hebben?'
Hij bracht de handen naar de oren.
'Hou op! Hou op! Wat weet ik van een "wettig domicilie"? Spaar me alsjeblieft zóveel redelijkheid op zo'n mooie middag...'
Ze lachte nog, maar het kostte al moeite.
'Ik dacht dat iedereen toch wel wist waar hij woonde...'
95