natuurlijk iedereen van zijn eigen broertje, nietwaar mevrouw?...' Ze had tot antwoord alleen maar geknikt, bewogen door de aanblik dier worsteling tussen ontwakende redelijkheid en primitief instinct, in een jong kind, gespannen wachtend hoe dat zich oplossen zou, totdat Marietje ineens had geroepen, juichend als zielsbevrijd: 'maar óns broertje is het liefste...' En ze glimlachte weer. Zó als dat kind, zo waren mensen —, wetend eigen 'waarheid' relatief zo goed als eigen 'geluk' en toch niet anders kunnend dan boven anders aan eigen waarheid te hangen, boven anders eigen geluk te loven...
In de brede poort van het park, een roerloos, wijd-uitliggend decor van glanzend water en geel en oranje en gouden loof, van vocht-donkere paden, breed-bochtend om groene gazonnen, van paars en purper in laatste broze bloei, al te zamen gevat binnen brede boog van hoog opgaand geboomte, ging geur-uit-ruisend een mooie, blonde vrouw voorbij, wier zijden mantel haar als in waterglanzen en metaalvloeiingen kleedde aan de arm van een lange forse man, wiens gezicht glansde in de trots en de glorie van het pas-bevochten succes, en in het uit levendig gesprek vluchtig naar haar omzien van die vrouw ontwaarde Marianne, behalve het duidelijk beeld van haar eigen simpel pakje, eenvoudige schoenen, alledaagse hoed, hetzelfde meelij dat een kind voor armoe-in-lompen gevoelt. En ze begreep dat die vrouw zich boven haar verre gelukkig waande... en het dus ook was... maar terwijl ze, diep ademhalend, het afglooiend grintpad af, zich in klaarte en geuren voorover stortte als in een bad, schoof ze die laatste gedachte van zich af. Ze ging langzamer nog lopen en keek even om zich heen, dan weer vluchtig tot de hemel op. Voor haar uit was de vijver -, witte eenden met gouden bekken dreven daar als bedwelmd in geur en glans en damp - en weer was het als gingen haar ogen wijder open en zette haar hart zich uit, dat ze meer en beter het zalige leven omvatten zouden; dan knelde ze de oude lederen portefeuille tegen zich aan en haar adem ging zwaarder in de overstelping van het geluk -, ze gevoelde, terwijl ze het nog beleefde, het ogenblik als zeldzaam en onvergetelijk. De woorden op de witte papiertjes binnen in het verkaalde, versleten leer -, haar waterglanzen en metaalvloeiin-
94