Onderwijl ze peinsde, hadden haar handen, bij kast en aanrecht en fornuis, werktuiglijk werk verricht, maar nu moest ze toch even opletten, en aan de taak van 't ogenblik haar aandacht geven. Door het raam zag ze achter in de tuin Jaap bij de zandhoop zo intens verdiept in zijn spel, als maakte hijzelf en zijn zandhoop de hele wereld uit. Een van die heel moderne poppen leek hij met zijn rood en groen en geel van schortje, broek en buis, het witte kopje - Harry's tint en ogen; niets nagenoeg van haar — door de volle losheid van zijn ijle haartjes te groot haast lijkend op 't blote halsje rank boven de lage kraag - gelukkig dat niet zij, maar Harry zulke buitenissige kleertjes voor hun zoontje koos! - Ze kon hem juist in 't oog houden. Riek kwam vooreerst niet terug, dat stond wel vast. Kookte het water al haast? Nu moest de macaroni gebroken, het vlees gemalen en wat dan nog meer? Ze stond even in moeilijk gepeins. Was er paneermeel, stond de oven heet genoeg -, macaroni diende sputterend-gloeiend op tafel gebracht. De droog-broze pijpjes knappend tussen haar vingers, het kleurige figuurtje tegen de donkere achtergrond van begroeide, hoge muur halfbewust gadeslaande, trachtte ze tot haar warmer denken weer in te keren, terwijl haar handen bezig bleven. Een volheid van haar lach, met even iets klams en bangs, deed haar begrijpen dat dit denken juist voor de poort van haar intiemste leven had getoefd, toen nuchtere bedrijvigheid het was komen verstoren -, nu moest het daarheen weer terug... Harry -, de onrust van het na zoeken legde zich in een zekerheid, als werd een sleutel in een slot gestoken, aan hem had ze willen denken, toen ze naar Jaapje zoeven keek en dacht, 'hoe lijkt hij op zijn vader', in hem zich verdiepen, maar zoals iemand in afleiding een smal pad voorbij kan gaan, dat voert naar geheimzinnig hart van een ruisend bos, zo had haar bezigheid een ogenblik van eigen wezen afgedreven. Nu was ze er weer en ze zag zijn gezicht, lief, blond, zacht -, niet, neen gelukkig niet 'een zwakke', maar toch ook geen oversterke man. Ze waren zeven jaar getrouwd, hij nu drieëndertig, zijzelf dertig. En in die zeven jaren... in de korte verlovingstijd daarvoor... nimmer de grote verovering... nimmer 1'ivresse du baiser... Dat was voor haar wel nooit een scherp gemis geweest,
56