Marianne wist precies wat oom vervelen en waarvoor hij dan een stokje steken zou, maar ze bleef met de rug naar hem toe bij de theetafel en antwoordde niet, doch tegen haar tante:
'En dan zeker over een kwartier nog eens voor 't tweede kopje?'
Tante keek bijna verheugd naar haar op en ze zag, achter de bril, de zwakke, grijsbruine ogen wazig van ingehouden tranenvocht.
'Neen kind —, Evert heeft juist speciaal gevraagd of je dan het eerste kopje bij hem boven wou blijven drinken... Je kent ze allemaal, die er zijn. Gu Velsing en Ab Bordewijk, die blijven eten, dan verder Lampe en Tielenius... Na het tweede kopje zou je dan weer beneden komen.' Het laatste zinnetje deed ze haastig, als achteloos, de ogen weer neer, op de langzame opsomming der namen volgen, als wilde ze er elke bijzondere betekenis aan ontnemen en Marianne, naar haar smalle, lenige handen uit de blanke mouwplooisels kijkend, voelde als met een dauw van vertedering het ingehouden branden van haar drift beslaan, ze had niet de moed snerpend-sarcastisch te zeggen, dat ze wel begreep, een volledige invitatie tot zulk een illustere kring onwaardig te zijn.
'Zo kind, nu heb je het potje maar mee te nemen als er wordt... als Evert het nodig heeft. En boven weetje alles te vinden, de koekjes zijn er al.'
Marianne stond stil, de onwil verdikte zich in haar tot een walm van tegenzin. En tegen beter oordeel in, als gedreven, zette ze 't nutteloos gesprek nog voort. Altijd wanneer zo'n driftbrok in haar lag als een onweerswolk, moest zich dat ontladen, al was het maar even; geheel uit zichzelf zich oplossen en verteren kon het niet.
'Waarom haalt Evert niet zelf even dat potje van beneden? Waarom schenkt hij niet boven zelf zijn thee? Zoveel jongens doen dat tegenwoordig. Maar hij laat zich altijd bedienen op een manier...'
'Dat zijn geen jongens, die zelf hun thee schenken, verwijfde apen zijn het, zoals die vent uit dat toneelstuk, dat we verleden week hebben gezien - heette het niet 'De Veroveraar', vrouw? -
16