winter. Hoe laat had de klok geslagen? De drie slagen van half drie. En ineens verlangde ze naar een glas limonade, naar de volte op het perron, naar de reis, naar vanavond... als een redding uit de wanhoop, die plotseling haar hart beklom en waaruit dof de woorden haar tegen dreunden, als waren ze uit het spelen en het slaan van de klok in haar bezonken... Rather than live where such things can be, let me die...
Ze wiste zich het voorhoofd af en nam haar tas in de linkerhand. De vingers van de rechter stonden stram-verkromd, als dood zo wit, van het krampachtig klampen, ze merkte nu ineens de dorst als een kwelling en sloeg de morsige steeg in die de weg verkortte naar haar doel.
Zo zeer gedachteloos en als beneveld liep ze nu door, dat ze even later, haar plaats nemend achter in de lange rij voor het kaartjes-loket onder het hoge dakgewelf van de vestibule, zich schier verbaasd afvroeg hoe ze daar ineens was gekomen. Er stonden meer dan tien mensen voor haar uit, maar ze had de tijd en het trage voetje-voor-voetje schuifelend aansluiten schonk haar een zoete, soezige rust. In een half-verdoofde aandacht keek ze naar het onophoudelijk binnenkomen der mensen door de op hun zware scharnieren geruisloos heen en weer zwaaiende deuren -, ze keek en ze voelde zoals die keer dat ze had zitten uitzien over wijde, grijze, rumoerige waterplas, van'een vermoeiende en niet helemaal gevaarloze zeiltocht in het haventje aangeland, daar en ook nu was er die dankbaarheid als om behouden aankomst, omdat ze rusten mocht, voor het ogenblik haar wezen teruggetrokken had uit alle ruimten en besloten binnen de wanden van het kleine ik in het kleine ogenblik: het soe-zig daar staan kijken naar de zwaaiende deuren en wachten op een spoorkaartje —, binnen dezelfde wanden toch, die zo vaak haar als kerkermuren benauwden, die ze dan te doorbreken zocht om boven zelfmisleiding en gevoelsbedrog uit, haar geest zijn vrije vlucht te gunnen! Zo, van diezelfde zoete soezerigheid als beneveld, beklom ze de trappen, maar boven op het perron, waar de treinen sisten en floten, mensen zich repten, greep haar zó onverwacht de angst in het hart, dat ze wankelde: haar benen trilden, als had ze uren gelopen en als een doodvermoeide liet ze
101