geluisterd. Dat zij hem lief had! Dat een vrouw als zij —׳ die drommen mannen aan haar voeten gezien en teruggewezen had — verliefd kon zijn op hem, Al zijn jongenstrots was in hem opgestaan, maar ook jongensedelmoedigheid en jongensliefde. Dat was immers de droom. Ze zou hem inwijden in de liefde, door haar zou hij leeren wat liefde was. Hollandsche vrouwen konden niet liefhebben. Ze waren te suf en te braaf, er was geen vuur in hen, ze dachten maar aan man en kindertjes. Maar in haar gloeide het vuur... dat ook hem ontbranden zou.
Naar zijn werk had hij toen heelemaal niet meer omgezien, in diepe minachting voor het ״banale" het nuchtere, platte, alledaagsche, opgaand in de vervoeringen der liefde en van het „idealisme".
Hij had het niet gemakkelijk gehad. Ze kwam van toenaf meestal bij hem, en hij alleen nog maar bij haar in de afwezigheid van haar man, en ze bracht hen beiden wel schromelijk in opspraak. Ze was opzichtig en onvoorzichtig —׳ maar dat vond hij juist kranig en hoog in haar. Niet huichelen of liegen. De wereld trotseeren, geen haarbreed uit den weg gaan, waar 't heilige gevoelens, waar 't de liefde 'betrof! Doch ook zij-zelf stelde zulke hooge eischen, ze had zoovele verschillende stemmingen, die hij niet altijd dadelijk vatte en ze kon zoo
.70