hoek. Gesteld dat er plotseling geluid uit kwam, hoog zingen, schetteren van een orkest, zonder dat iemand er een hand naar uitgestoken had. Hij leende luisterend het oor naar buiten. Gesteld, dat daar nu onder de lage, donkere palmen de leege auto naderde, waarvan hij eens had gedroomd, die onbestuurd reed en rechtaf aankwam op zijn huis, dat hij echter niet bereikte. Die twee dingen waren het voornamelijk, waarop zijn angst zich concentreerde,.— de grammophoon, waarvoor hij wel vaker bevreesd was geweest en de auto uit zijn droom. En terwijl zijn voorhoofd klam werd van angst, wist hij zelf wel goed, hoe dwaas dit alles was, — en was hij benauwder voor wat die angst in hem zelf aanrichten kon, dan voor wat van buiten af tot hem komen mocht.
Daarom wilde hij er zich met geweld aan onttrekken. Zou hij den jongen roepen ? Neen, het was te kinderachtig en hij moest dan bovendien ook vlak langs die gapende grammophoon-kelk. Als het val-sche ding hem beloerde en ineens zijn vol geluid in de ooren toeterde! O, hij was gek. Hij wilde los. Hij ging naar de tafel en draaide sidderend de lamp omhoog. Daar lag nog een stapeltje dagbladen, den vorigen dag met de mail uit Holland gekomen. Nu afleiden —•, nu gewone, nuchtere dingen lezen, zijn gedachten met een ruk
.60