vrouw" in 't algemeen, dingen die hij eigenlijk niet meende, die hij maar napraatte van den dokter, die ze wellicht ook niet meende, waaraan hij zich opwond en zijn zelfbeklag scherpte .—, en daar was Ruys toen tegenop gekomen. En hij had hem verteld van zijn eigen liefde, zijn eenige, diep weg in het verleden van zijn bestaan, daar alles overlevend, onuitwischbaar helder tusschen het verge-tene en vervaagde van de lange jaren her. Hij had ervan opgezien: Ruysch ooit verliefd ! Ruysch die als 't ware over vrouwen heen keek, haar allen dezelfde beleefdheid betoonde, welke niet tusschen leelijk en mooi, oud en jong scheen te onderscheiden. Ruysch was verliefd geweest, Ruysch had ervan gedroomd een vrouw te ontvoeren, met haar te vluchten, om haar als 't moest te breken met zijn toekomst en met de heele maatschappij. Doch eigenlijk, waarom niet? En van terzijde keek Feenstra zijn chef er nog eens op aan, hoe trouwhartig was de stroeve, bedroefde mond onder de grauwende snor, die eens helder blond moest zijn geweest, meer dan hij zag, herinnerde hij zich een verscholen zachtheid in de diepliggende oogen. Dan zijn prettige stem en de indringende kracht waarmee hij op zijn stille manier eenvoudige dingen zei -— een avond op den eenzamen weg onder 't naar huis rijden, zoo'n simpel gezegde over het wonderlijke van natuur en leven, dat hem den
.48