wachting van een nadere bekendheid, geen flauwe hoop, geen aasje verlangen naar een toekomst voor hen beiden. Als zij het eveneens begreep, dan was er immers niets geschied. Zoo mijmerend en overleggend, had hij zich aangekleed, in de vruchten-geurige, koele, heldere eetzaal, weer wat rustiger nu, gedejeuneerd en was tegen zonsondergang naar den zeekant gewandeld, waar in 't koele weer de gansche stad verkwikking zocht en waar hem de pompeuze equipages der rijke Chineezen onhoorbaar op hun gummiwielen voorbijgleden in langen stoet...
3
33