״Natuurlijk niet. .., maar komaan, zou jij misschien op je ouden dag... ?" hij onderbrak zichzelf met zijn gewone radheid, keerde zich naar Feenstra, dien hij onderzoekend spottend aankeek door zijn bril met de kleine stekende oogen, „of is er iets met onzen jongen vriend niet pluis?" Meteen stak hij hem de hand tot afscheid toe. Feenstra wist niet recht of hij lachen of boos worden moest.
.24