leeg en stil, de koeien schuifelen in de grastapijten, tussen de witte en gele vlinders zwiert een donzen, ronde, bruine bij, een dik, rumoerig beest... wat een herrie zo'n dier in zijn eentje maakt en wat vreemd eigenlijk dat vlinders helemaal geen geluid kunnen geven... Straks, eer ze in slaap viel, meende ze van heel ver en piepklein de muziek te horen, maar het kan toen al best die bij zijn geweest-En het ging voorbij, terwijl zij hier lag te slapen in het gras en kijk... nu merkt ze het ineens: haar vertelling over zichzelf is uit! Wat nu verder... wat moet er nu verder komen?
Ze heeft zich omgegooid, ze ligt op haar buik —, over landen en sloten en hoeven, die zoëven achter haar waren, dolen nu haar ogen, die maar even boven de aarde zijn, vlak onder ze is het wriemelen der mieren dat tot in hun pluimen de halmen doet schokken. Maar ja... wat nu? Ze kan zo blijven liggen, ze kan ook opstaan en teruggaan door het dorp en dan verder naar huis. Maar neen... onmogelijk dat het er nu nog zo heerlijk als zoëven zou zijn... juist om al het heerlijke van zoëven wil ze er nu niet heen. En de andere kant om, de Ban om, dat is wel een ding om te kunnen zeggen dat je hebt gedaan —, maar ze heeft er niets geen zin meer in...
In haar gebeurt iets... het lijkt op iets, dat ze kort geleden gebeuren zag. Waar was het? Wat was het? Komen laten... Daar is het: de rode beslagpot van verleden week. Moeder zou pannekoek bakken en de pot stond op het uiterste puntje van het fornuis om
69