Wat anders maar alleen doorschijnend is, gaat lichten in de felle zon, de erepoort staat midden in de zon, rood vuur en groen vuur en oranje vuur lijken wimpels en vlaggen en guirlandes en van de witte kleren der kinderen die rondom krioelen, licht het laaiende af, alsof het vloeit, het witte vuur, alsof je het zou kunnen vangen.
Stad... die vandaag een dampend meer bent, een lichtende zee van Feest, afgeschut door poorten, waar kleurenvuur vlamt in het groen, stad, die trilt van de muziek en van de mensen -, stad, ik ga je verlaten, stad, ik zeg je vaarwel!
Zo lijkt het in haar te spreken en nu is het besluit niet meer alleen genomen, nu is het ook volvoerd -, en nu pas is het recht onherroepelijk -, het zit niet meer in haar besloten, het is naar buiten ontloken... ze heeft het alles de rug toegekeerd, en is over het sluisje gestapt, en is de laagte in gestapt, en loopt nu onder de hoge bomen, die over haar heen naar de huizen gebogen staan, en haar stappen zijn geruisloos geworden. Het dorp volgt de kronkels van het water —, wist je niet achter huizen en tuinen de stroom te lopen, je zoudt niet begrijpen, waarom het zo is gebouwd; op elke bocht springt een huis uit de rij naar voren, omdat je in zo zuivere en zachte bochten als water tussen weiden stroomt, niet bouwen kunt, zo'n uitspringend huis heeft dan meest een hoekraam met een bloempot of een strak, blank gordijn -, maar er is ook wel een winkeltje, waar de deur van open staat, zodat je kijken er uit de verte al binnendringt... En je ziet de wit-
43