hier, juist naar hier, naaf hun land, hun dorp, hun sjoel, hun huis -, juist hij, hij juist hier, hij uit die velen, die duizenden, en ze duizelt omdat het zo wonderlijk is. Zwierf hij ook dagen en dagen de wegen langs, altijd opnieuw de verre en de nog verdere torens tegemoet, kiezend uit de talloze, die rondom in de horizonten staan, op goed geluk, smachtend naar kleine stadjes en grote dorpen, waar een 'kille koudesj' is, hunkerend de huizen langs om de Mezoezo te ontdekken, die hem welkom heten moet? Het heerlijk ogenblik is nu heel dicht bij... de boordevolle soeptrien rust in moeders twee gespannen handen en Moeder torst hem ,aan en tilt hem tussen de hoofden door en doet hem zachtjes naar de tafel dalen, en laat er eindelijk haar handen van los en nu staat hij midden onder de lamp... en nu schept moeder een voor een de borden vol, eerst voor de Vreemde, en dan voor Vader, en daarna voor de kinderen en eindelijk voor zichzelf.
O ziet nu, hoe die dunne bleke handen sidderen naast het volle bord, hoe heimelijk zijn vingers sluipen onder de rand, en tasten naar de lepel, en klemmen om de lepel, zijn vale, platte mond sprong open... hij smacht, hij is uitgehongerd... maar hij wacht... hij is een héél fatsoenlijk man... hij wacht tot ieder is voorzien... zijn handen sidderen, en zijn ogen knipperen, gespannen staat zijn droge mond... hij smacht... gauw, Moeder, gauw, vul gauw uw eigen bord, ga zitten, gauw hij kan niet meer... En ze vergeet te eten om naar hem te kijken, ze voelt zijn honger in haar eigen
17