benauwd of te stil misschien. Achter hem komen Vader en de jongens binnen. Hoe vreemd is dat nu, met een Vreemde ineens in je huis, midden in de kamer, waar je anders onder elkander bent. Niemand weet recht wat hij zal zeggen en Moeder is de kluts haast kwijt, zo'n diepe buiging als hij voor haar maakte. Misschien een heel voornaam, een hooggeplaatst mens, misschien 'van Adel', misschien een geleerde, een Chacham, je kunt het niet weten.
Andere vrijdagavonden praten en lachen de broers en zijzelf mee, allemaal door elkaar, en snuiven de geur van het lekkere eten en beginnen dadelijk te vertellen van Sjoel —, wie er zijn opgeroepen, en wat ze hebben 'geschnodert' en aan hoeveel mensen ze een 'mies-jebeirag' hebben gemaakt en wat er verder mag zijn voorgevallen. Moeder wil altijd weten of er ook iemand in de vrouwensjoel is geweest. En Vader trekt zijn keppeltje recht en wijft zich de handen, die komen anders bij het 'bensjen' zo koud op je warme hoofd te liggen... nu gebeurt er van al die grappige, die zachte, die prettige dingen niets. Stil en vlug lieten ze zich de handen leggen op het hoofd —, en nu wijst Vader de Vreemde de plaats naast zichzelf, naast het toegedekte moutse-brood waarvoor het kiddesj-glas met zilveren voet lijkt op schildwacht te staan.
Ging daar niet even als het begin van een lachje, maar meteen ook weer weg, over het bleek gezicht met de vale, platte mond, omdat alles al voor hem klaarstaat, als werd hij verwacht? Dat moet toch wel zoet zijn,
13