de kalmte weer, als alles van plaats veranderd is, als in de witte plek, naast Vaders bord gebleven, bord en vork, lepel en mes voor de naderende Vreemde zijn klaargezet. Dat staat daar nu, als wisten ze van tevoren dat hij zou komen, als werd hij dagenlang verwacht. Dat is zo hartelijk, en het moet, de Tora schrijft het voor! Strijk nu even, onder het zoutvat door, die valse plooi uit naar de kant, maar doe het voorzichtig, dat je geen zout stort, en raak vooral de lamp niet aan, want het is Sabbath!
Moeder was net met 'antsinden' klaar en ze hadden nog maar even geleden het 'Legoo Daudie' tezamen gezongen, toen doken uit de verte de stappen op! Nu hoort ze die niet meer, hier in de achterkamer, maar ze weet en voelt hen naderen, en juist terwijl ze denkt: nu moeten ze vlak bij zijn, nu moeten ze er zijn, juist op datzelfde ogenblik slaat Vader zijn hand aan de knop en nu komen ze in de gang —, Vader, de jongens en de Vreemde, die ze meebrengen uit Sjoel. 'Hoort u nu wel, Moeder?'
Zeker, duidelijk! Maar Moeder heeft er toch ook niet aan getwijfeld. Om deze tijd moest het immers zijn. Reeds weken geleden verschenen in het Joodse Familieblad de eerste berichten en al gauw werd er toen ook door de gewone kranten melding van gemaakt —, en naderhand hoorde je op de Sabbath-visites na de middagsjoel over niet anders meer praten. En 's avonds in bed, dan zag je het allemaal voor je gesloten ogen, die nat en koud van afgekoelde tranen waren je zag ze lopen, de weggejaagden, de be
8