jes, twee leeg, twee - 't eerste en 't laatste - bezet, 't ene door een rossig-vies kind met onnozele tuitlip en zere ogen, 't ander door een klein nest, zwartkrullig, en met 'n paar pientere ogen in schrander snoetje. Ze moesten daar, op taboeretjes en apart, zitten omdat 't Jodenkinderen waren en om diezelfde reden dronken ze ook uit de witte kopjes, achter de blommen-en-vergulde. Dat waren de Joden-kommetjes.
Dat ging echter allemaal buiten eigenlijke nijd en openlijke vijandschap om - al was er wel eens ruzie -maar alleen, omdat ze dat als iets goeds en oorbaars zagen in eenmaal vastgesteld maatschappelijk verband.
Zo was 't altijd geweest op Pietjes breischooltje en Pietje-zelf had 't ook altijd goed gevonden, maar met de jaren waren toch liberaler ideeën in haar spitsbleek, nooit-helemaal-nuchter kopje gewassen, en een paar maal had ze al in een moedige bui, de veronderstelling gewaagd 'dat Joden toch óók mensen waren'.
Tegen het theologisch verweer van kerks en bijbelvast tante Mietje - want ook dat gedenkwaardige geschiedde op 'n donderdag - èn de dreigementen van haar factotum had ze haar stoutmoedig beweren echter niet durven volhouden. Want Pietje was eigenlijk alleen maar baas-in-naam, ze inde de breicenten, en was al tevreden, zoveel bijeen te scharrelen, dat ze een kannetje 'kouwe thee' bij de tapper naast de deur kon laten halen. Joden-Racheltje werd daarvoor altijd uitgestuurd... 'zeg jij maar kouwe thee, hoor, en dat-ie de cente wel krijgt... en 't flessie onder je schort... as-'n-meid, hoor...'
De eigenlijke heerseres over de woelige schare was Ma van der Kop, de grootste van 't school, grof-bottige boerenmeid uit de polder, die al boodschappen dee op eigen houtje voor d'r moeder, met haar opgepropte hengselmand de kleineren imponerend.
Recalcitrante elementen regeerde ze met een houten pollepel, die op de raamrichel, naast haar plaats lag, en die ze nu, op 't schemerig moment van deze gedenkwaardige donderdag - een gedenkwaardigheid, waarvan kalm-theeschenkend-Pietje geen flauw voorgevoel nog had, hoewel ze daaraan èn aan geesten geloofde - tegen 't wassend rumoer dreigend inzwaaide.
97