Bevreemd zagen ze haar allemaal aan, maar merkten de lachlichtjes in haar tintelende ogen, snapten, dat 't komedie was. En, allemaal erin, schoon 't fijne van de zaak nog niet doorgrondend, vielen ze ook bij, uitbundig,... "tuürlijk ware Jode ook mense... se hadde toch arme... se hadde toch bene, nou. O, so... kom maar Leen... kom maar Saar... wat zalle me doen....'
De zusjes waren er beduusd van, lieten 'r wantrouwen nog niet los. Maar sterker was de gans-onverwacht gekomen vreugde van te mogen meespelen en Marietje Snel, die drenserig bleef nazeuren van... 'hê-seg-nou, wat hê-jullie 'ete?' antwoordden ze nu, gewillig.
Jans regelde. 'Me doene takkie-de-man, Saar is'm.'
Over 't warme speelplaatsje joelstoven ze nu uit elkaar. Aanhoudend fel brandde de zon op 't grauwe zand, maar van de slootkant kwam, onder-langs 't groenig-uitgeslagen hekje, 'n blauwig schaduwrandje aankruipen, en 't groen-groezel water lag minder strafbezond, koeler schijnend nu.
Ze speelden met felle gilletjes 't krijgertje-spel, schoffelden met grof-stoffige schoenen zandwolken op, grepen luid-juichend mekaar beet, door drie korte tikjes aan de gepakte zichzelf dan verlossend van 't vangersbaantje. Maar onder dat ramoerig, schijnbaar ongedwongen spelen nam Jans telkens een der anderen apart, troonde ze mee in 'n hoekje, fluisterde geniepig 'n momentje, tot ze weer lachend, met oogknipjes van plezierige verstandhouding, uiteen liepen, opnieuw zich mengend in het spel. Om de Jodenmeisjes, die helemaal opgingen in 't vrolijk krijgertje• spelen, niets merkten, weefde zich 'n complotje, stilletjes en vals. En in hun zucht heel gewoon te zijn, nog niets te laten merken, waren ze benauwd-lief tegen die twee, riepen ze aan, vingen ze, die anders vrijwel genegeerd werden, voortdurend, daarbij maar lachend met tintelende kijkers en zenuwachtige proestjes.
En dan inenen, riep Jans... 'maissies, afskafte' en draafde ze vóór naar 't zonnig schuurmuurtje met 't stoffige, kleur overpoeierde spinnenweefsel.
Daar gingen ze allemaal tegenaan staan, de stevig-jonge ruggetjes fiks ertegen klappend, opeendringend, om 't hele rijtje langs 't muurtje te krijgen, de armen
34