'Magge-ze meedoen, Leen en Saar?' schreeuwde Ger-ritje naar Jans... en ze jokte er achter, met schelmse knipoog... 'zie je, we wouen nèt gaan huishouwetje speule... en dan kenne we zo erg veül niet hebbe...'
Jans, zich dadelijk baas voelend, was de ouwe ruzie al vergeten, weer helemaal derin.
't Pruilsnuitje was opgeklaard en 't bedillig mondje had weer z'n koddig-ouwelijk trekje.
Ze trok Gerritje op zij, vluchtig-roepend naar de anderen. .. 'ik-en Gerretje zalle afspreke...'
Die twee stonden nu, weggehuppeld uit 't troepje, midden op 't erfje, in de felle middagzon, te fluisteren, heel-geheimzinnig, hand-voor-de-mond, met lach-proestjes en omkijken, gewichtig, of niemand horen kon... 't heerlijk-geheim plannetje, dat ze uit broeiden.
Doch de anderen hadden 't druk om de Jodenzusjes heen, die even mekaar aankeken, dan hun pittige kraaloogjes heenschichtigden, wantrouwig, naar de plek, waar Jans en Gerritje te overleggen stonden. Maar Ma-rietje Snel, vals laf kindje, sterk in de bescherming van zoveel groteren, keerde zich naar 't jongste zusje, met 'n lief airtje, vroeg: 'Seg Leentje wat hê-jullie ge-ete, vem-middag?' 't Kind antwoordde niet, keek 'r zusje aan. Er was altijd geplaag en gezanik om heen 'raar' Joden-eten, 'n onuitputtelijk onderwerp met altijd nieuw-gefanta-seerde variaties, 'r Gingen verhalen, dat ze aardappels stoofden met suiker en uien-met-rozijnen doormekaar.
Alles wat Joden aten, was vies en wansmakelijk. Alleen tegen Pasen veranderde de taktiek, fleemvleiden de vriendinnetjes om de heerlijk-brosse, knapperige Paas-broden, en de gevulde Joden-koeken, die moeder Appel dan bakte. En de kinderen, hopend 'r blijvende gunst mee te kopen, deelden gul uit, kaapten 't soms uit moeders kast, bang door weigering een van de kameraadjes te verbitteren. Als vader 't merkte, kregen ze klappen, werden opgesloten. En hij schold op wat hij niet voelde de hunker van hun eenzame zieltjes in de gemeenschap te leven, géén paria te zijn, maar eenvoudig beschouwde als plat afbedelen gunst van gojim-kinderen, die ze eigenlijk verachten moesten. Zij verachtten ze niet, waren gelukkig zolang 't duurde, gelukkig dat ze, al was 't om hun
32