Ballotage
De kinderen speelden, in de zonneschijn, in de fel-gloeiende namiddag-zonneschijn, die de zomerlucht van hitte dee trillen, achter het schuurtje van Jansjes vader, krottig turfschuurtje van zwart-geteerde plankenmuren. Mat-zilverig glansden, waar de zon er langs schampte, plekken in 't droog-doffe, oude zwart, de haarscheurtjes erin zilverend, als fijne adertjes, en onder de randen der over-springende planken kleurde 't stofbepoeierd spin-nenweefsel in zwakke regenboogtinten.
Ze hadden 'n hele plek, tot de sloot toe, die 'n stuntelig hekwerkje van groen-uitgeslagen latjes en staakjes afsloot. De sloot lag onder 't zonnebranden half-transpa-rant, groezelig-grijs-groen, met op 't matte, stilstaande water, zwartige schaduw van twee vlierbomen, die, rijk in de knop, vlak voor 't hekje stonden, de scheve kronen over 't water geheld. De plek van mul-rulle zandgrond, waar de kinderen speelden, bleef zelf helemaal onbescha-duwd, dor en kuilig, met maar hier en daar vereenzaamde grasbosjes en op 't vocht-koeler grondstrookje langs de slootkant, en heel-onder tegen 't schuurtje schriele paardeblommen en bloedarm speenkruid.
Er waren tien kleine meisjes bij mekaar, en Jansje, die gastvrouw was, op haar erfje ontving en gezegd had, dat ze strakkies allemaal 'n koppie water-en-melk zouen krijgen; misschien, als moeder 't geven wou, bedilde druk, bits-bazig soms, 't snoekig snapmondje geen ogenblik in rust, bepaalde de spelletjes, en waarschuwde met koddig-ouwelijke ernst voor klauteren op 't hekje en in de sloot tuimelen.
Ze had ze nu bijmekaar gehaald voor 'n spelletje in 'n kringetje en de handjes, slap-klam van de warmte, grepen mekaar vast. Lijfjes achterovergebogen, trokken ze met rukjes van gestrekte armen, de kring zo wijd mogelijk, de vingertjes stevig-lenig ineenhakend. En ze gingen nu rondlopen op 't zeurig melodietje van 'blauwe-blommetjes in de wei' Jansje-zelf was al binnen de kring gewipt, boorde met snel-nerveuze beweginkjes, 't ene voetje in 't zand, loerde, geheimzinnig-lachend aan 'r
27