De jongen aarzelde toen... zag de bankenrijen langs en dan begon hij uitteleggen, wat haperend.
'Nou, ziet-u eris... 't kwam zó... we wouwe vemid-dag eris vrij hebbe... maar moeder wou 't niet geve... We moete ook altijd naar school... zó komme we uit et gewone... dadelijk hier na toe en zondags... en woensdag en in de vakantie,' verdedigde hij nu warmer... 'is et waar of niet Rebbe?'
'Wat wil je der an doen?' vroeg de oude... "t is altijd zo geweest.' En geresigneerd zei hij erachter... 'wat moet... dat moet... nou...?'
'Maar dan kanne we ook niet altijd stilzitte,' herhaalde Japie, 'we benne pas uit school, moet-u denke.'
De oude man scheen er nu wat van te begrijpen. Hij sprak nog niet, bewoog nadenkend 't hoofd op en neer.
"t Is toch niet anders,' kwam hij dan zacht, gelaten en hij tikte de jongen op 't hoofd... 'we moete allemaal drage, wat ons is opgelegd.'
'Kan 'k gaan zitte, Rebbe?' vroeg de jongen, niet overtuigd, maar voelend, dat er toch niets aan te doen viel, dat ook de Rebbe 't niet veranderen kon.
'Ga jij maar zitte, ja,' toestemde de oude. 'En as me vrouw me dan me koffie hêt gebracht, dan ga 'k nog een beetje geschiedenis-vertellen.'
Maar ze reageerden niet op de prettige mededeling. Vreemd-moe, bedrukt na de opwinding van straks zaten ze stilletjes bij elkaar in 't kale schoollokaal, waar 't al schemeren ging, de kleine Jodenkindertjes.
En vaag voelden ze dit al wel: 't Was dom geweest, wat ze begonnen waren. Er was niets aan te doen. Wat je opgelegd was, dat moest je dragen.
26