razende drift naar het Bezit, dat tot aanzien brengt.
En aan-zien is aan-zijn, distinctie deelt als ‘levensmiddel' de volstrektste noodzakelijkheid met brood en lucht.
De onmogelijkheid om aan het kastewezen die schijn van idealisme te verlenen, welke men, met de nodige verblinding (zelfvermomming des Absoluten) aan het nationalisme toekennen kan, moest nadat in de ‘zelfinkeer’ van het moderne denken de behoefte aan ‘idealisme’ was ontstaan, gelijk ik dat elders uitvoerig heb uiteengezet, tot verloochening van dat kastewezen leiden en dus ook tot verloochening van het bezit als wortel aller distinctieven. Thans spreekt men nog enkel van beschaving, van kennis, en van ontwikkeling. Maar de besten weten beter. In Shaws Cashel Byron’s Professiou erkent de buitengewoon ruim-denkende en vooroordeel-vrije Lydia openhartig dat tenslotte haar enige echte bezwaar tegen Cashel zijn ‘low birth’ was, zodat ze, toen de beroepsworstelaar zich ontpopte als de weggelopen zoon van goede familie, geen bezwaren tegen het huwelijk had. Een middelmatige vrouw zou het op de ruwheid van zijn beroep en op zijn onwetendheid hebben gegooid, maar Lydia weet heel goed dat zijn beroep niet ruwer is dan het officiersberoep en zijn onwetendheid niet groter dan die der jonge lieden van de ‘smart set’. In deze zeer intelligente en zeer humane vrouw is het enige vooroordeel dat voor intelligentie en humaniteit niet wijken wil, dat van de kastedrift. Maar hoe weinigen geven dit toe.
Boven de vele beleden religies is ‘la réligion de la Fortune’ de enige, die onverflauwd in de harten der mensen leeft, doch er is geen oudtestamentische oprechtheid meer, die de bezitter een ‘groot man’ heet om zijn bezit. In de samenstelling van regeringslichamen op de grondslag van bezit en geboorte, in uitdrukkingen als de ‘betere' standen, terwijl het ‘betere’ in zijn algemeenheid geen andere zichtbaarheid (aanzien) heeft dan het bezit (‘beter publiek’, ‘betere rangen’, ‘elite’-publiek, aan niets anders kenbaar dan aan de tekenen van het bezit) in het w'oord miljonair, dat de bezitters maakt tot afzonderlijke categorie, in eenvoudige zegswijzen: ‘Oud en jong, arm en rijk’ als ware het onderscheid tussen ‘arm’ en
9