over de internationale idealen welke aan de immanente voorkeur voor het belangeloze hun aanzijn danken en hoe ook die, krachtens een onverbiddelijke en noodlottige gang, dan weer de grondslagen voor nieuwe kudde-vormingen worden.1
Doch niet alleen tot het ‘hogere’, ook tot het ‘lagere’ leven, ook voor de vervulling van de Levensdrift, van de distinctiedrift is het nationaal distinctief ontoereikend. En toch eist de Levensdrift zijn vervulling, en toch kan die vervulling niet anders plaats hebben dan binnen de beheersing van het Een-vormigheidsbeginsel.
Hier wijs ik terug op wat eerder daaromtrent is gezegd. Naast de fundamentele noodzaak om zich te onderscheiden, verscheen als tweede levensfundament de noodzaak der eenvormigheid. Deze beide noodzaken, deze beide driften, hebben in de mens tot resultante: de drift naar de collectieve distinctie, naar het collectief-distinctief. Duidelijk drukt zich deze uit in het tegen elkaar opwegen van de afkeer tegen wat com-mim (algemeen) is, en die tegen wat excentriek (afwijkend) is. Elkeen wil zich onderscheiden, maar niemand wil zich individueel onderscheiden. Tussen de drang, niet commun te zijn en de angst excentriek te zijn, beweegt zich het gemene leven. Slechts als groep tegenover groep waagt het de mens, zich te onderscheiden.
Doch die groeperingen kunnen, door het ontbreken van een toereikend en sprekend nationaal distinctief, nooit en nergens landsgrenzen tot begrenzing hebben. De wezenlijke kuddedrift leeft zich elders uit, de wezenlijke kuddedrift leeft zich uit in de Kaste-drift.
Eerder luidde de formule: Levensdrift is Kuddedrift —, deze blijkt thans vervangbaar door: Levensdrift is Kastedrift.
Inderdaad, het Vaderland, waarover men zo luid en zo veel spreekt, speelt in het leven der individuen nauwelijks enige, de Kaste waarover men zo zorgvuldig zwijgt, speelt daarin een almachtige rol.
Dit komt al heel duidelijk aan de dag, in een voor de
81
1
‘De Zelfvermomming des Absoluten.’ Tijdschrift Groot-Nederland.