haven, mochten ze niet trots zijn op hun bezit, en behoefden ze trouwens een andere rechtvaardiging dan ‘ihre fanatische, warmherzige Liebe für ihr Vaterland’?... Waren ze dan niet volkomen gerechtigd het afwijkende in hun midden te wantrouwen en te vernietigen? Rome was niet groot door grote persoonlijkheden, maar door ‘anonyme Krafte’.
‘Der Dichter und der Philosoph konnten in dieser Atmo-sphare nicht gedeihen, jedes ungewöhnliche erregte das Mifi-trauen. Das Volk batte Recht.’* (cursivering van C. v. B.)
Mag het dan zijn dat Rome aldus niet veel bloesem droeg, het werd gelijk een sterke boomstam, ‘an ihm schlangen sich spatere Völker in die Höhe’.
‘Das Recht... und gar erst die Familie...’
Elk Romeins burger koning in zijn huis, heer en meester over zijn kinderen, zijn leven lang, tot na zijn dood, tot over zijn graf, ‘durch die unbedingte Freiheit des Testierens und die Heiligkeit des Testaments’.
Inderdaad... het paradijs voor de vrije burger! Wie waagt het, de Romeinen materialisten te noemen, wie durft ontkennen dat ze idealen hadden! ‘Aber ich meine das Wort “Ideal” nicht in dem verkommenen, verschwommenen Sinne der Ro-mane.’ Neen, maar de Romeinen bezaten naast hun idealisme een praktische zin en wijs inzicht. Platte materialisten waren de Semitische Phoeniciërs. In Rome heilzame eenvormigheid, in Carthago verfoeilijk tekort aan oorspronkelijkheid. Rome een heerlijke boom, waaraan zich andere volkeren omhoog gewerkt hebben, Carthago, ofschoon door ‘das Schicksal zu Maklern der Zivilisation gemacht’, toch niets meer dan de vogels, die achteloos en onwetens het vruchtbare zaad verspreiden. Romeinse veroveringszucht? ‘Bedtirfnis nach Kon-zentration und Verteidigung der Heimat.’ Voor de echte, gemene veroveringszucht, gaat tot de Semieten, joden en Phoeniciërs, en ge vindt de meest verachtelijke ‘Hang nach Aus-dehnung und Besitz’. Hard? Wie is niet hard die zich hand-
i.Met instemming citeert Ch. in dit verband Mommsen: ‘Wer anders sein wollte, als die Genossen, hiess in Rom ein schlechter Biirger.’