In een zekere graad van rechtvaardigheid streeft het individu eveneens naar zelfprijsgeving en het plegen van onrecht kan, wanneer hij het erkent, een gevoel van hinder in hem teweegbrengen, dat wederom als correctief werkzaam kan zijn. Het collectieve onrecht van het nationalisme echter wordt niet alleen niet herkend, maar als een deugd beschouwd. De botste onverschilligheid omtrent de rechtsgronden van oorlogen die aan miljoenen dood en ramp moeten brengen, wordt en werd in jonge mannen als ‘nationale geestdrift’ aangevuurd en geprezen.
‘Our Country, right or wrong’ geldt als een edele betuiging in de waardering van lieden als waarvan Spencer vertelt ‘who rejoice in the name of philosophical radical’. De Zelfvermomming belet deze lieden in te zien dat ‘our country right or wrong’ niets anders is dan ‘I right or wrong’, dit laatste immers zouden ze nooit over de lippen kunnen brengen door de ‘immanente voorkeur’, die de brutaalste tirannie zich nog van rechtsgronden doet bedienen en het cynisme zich doet hullen in de mantel der schijnheiligheid.
Voor de beschaafde van onze tijd heet nog altijd het oude ridder-ideaal, de ‘bescherming der zwakken’ van kracht. De student van goeden huize zal ook het straatjongetje tegen zijn volwassen kastegenoot verdedigen. Maar deze zelfde student trekt bij wijze van jolig verzetje naar een havenstad, om als vrijwillig losser de economisch zwakkere werkman in zijn strijd tegen de economisch sterkere werkgever te fnuiken. En als lid van de burgerwacht schiet hij die zwakkere neer. Alles omdat dit ‘landsbelang’ heet (orde) en ‘landsbelang’ boven alles heet te gaan.
De man die in ‘wettelijke zelfverdediging’ een dief neerschiet, zal moeten bewijzen, dat zijn leven, althans zijn eigendom, werd bedreigd. Hij zal dienen aan te tonen, dat hij van de eisen der zelfverdediging geen haarbreed is afgeweken. En desondanks zal de vrijgesprokene zijn leven lang een hinder
(denk aan de giftigheden over die ‘verwaande Multatuli’!).
Het tot een vulgair stopwoordje geworden: ‘Nur die Lumpe sind bescheiden’ is bittere ernst... van Goethe!
61