voorkeur’ alleen geven aan een ‘ideaal’, cn de ‘redelijken' willen alleen datgene verheerlijken, wat in hun oog de uitdrukking van het Redelijke is. Zij wenden zich af van het ongerechtigde en van het absurde, wanneer zij het als zodanig herkennen, daarom mogen zij het dan ook niet herkennen, want ook zij, ja juist zij, omdat ze de ‘beteren’ zijn, zijn bestemd, het onrecht en de dwaasheid te helpen voortbrengen, te helpen in stand houden, gelijk dat is uiteengezet, krachtens de ‘gelijkwegendheid1 van recht en onrecht, van redelijk en absurd. In de op onrecht en zotheid wortelende kudde verheerlijken zij de (huidige of toekomstige) Staat, en hun kritiek, die in werkelijkheid immer op immanente en fundamentele collectieve gedragingen is gericht, hechten zij aan het schijnbaar-incidentele en schijnbaar-voorbijgaande — m. a. w. wat zij ‘misstanden’ noemen zijn ‘toestanden’ en wat zij ‘misbruiken’ noemen zijn ‘gebruiken’ — opdat zij altijd door zullen blijven hopen en handelen.
‘In den beginne was de Chaos’ d. i.: in beginsel is er de Kudde, wier wezen chaotisch is, omdat de Goddelijke Geest niet in haar woont, die ‘cogitare’ dat ‘ordenen’ en ‘denken’ beduidt, die onderscheiden en opheffen is. In de Chaos, uit de Chaos onderscheidt het Denken de Mens: De Gedachte, door middel van de Mens, onderscheidt zich in de Chaos, scheidt zich van hem af en keert weer tot hem in. De Chaos is eeuwig, de Mens is eeuwig, het Proces is eeuwig.
Duidelijk zal blijken dat aan alle kudde-wezen, aan elke kudde-uiting, inzonderheid aan haar zelfrechtvaardiging het chaotische is, dat ik alreeds in Spencers beschouwingen signaleerde, als essentiële trek. Duidelijk zal blijken wat er in de plaats treedt voor de ‘göttliche Idee, wie sie auf Erden vor-lianden ist’ en de ‘Vieleinigkeit entgegengesetzter Interessen’. En duidelijk zal ook blijken hoe het automatisch ‘Hegelen’ niet minder onverbiddelijk ‘ad absurdum’ voert dan het oude scholastieke ergoteren. Zo triomfeert Levensdrift over Rede in hen die juist menen op zijn allerredelijkst bezig te zijn.
De dwaling omtrent de Staat, de verblinding die in de Eenvormigheid de goddelijk-geheten Eenheid meent te zien, cn in de Organisatie de goddelijke Orde, blijkt dan nu de funda-
59