voor eigen gemoedsroerselen en geestesbewegingen tot symbool en teken kunnen strekken. Het zou tot interessante uitkomsten kunnen leiden, als men de aard en de geest van verschillende auteurs eens toetste aan de aard en de geest van de door hem het veelvuldigst gebruikte woorden en constructies, alsook aan de soort metaforen die men het meest bij hem aantreft. De letterkundige bezit dus slechts in zover ‘eigen woorden', als hij een ‘eigen’ geestes- en gemoedsleven heeft. Daartegenover mag van de in die zin ‘gemene man’, gerust gezegd worden, dat hij uitsluitend spreekt in clichés, daar ook zijn gedachten, gevoelens, begrippen en impressies gemeenplaatsen zijn. Daarvoor is hij immers juist de ‘gemene man’. Alle clichés zijn daarom nog niet van hetzelfde gehalte als het ‘beslist iets aparts’ van de handelsreiziger, doch de clichés der beschaafden — de van bepaalde denkbeelden ‘doordrongen’, uit dit of dat geslacht ‘voortgesproten’ mensen —zijn niettemin clichés. Ze liggen in letterkundig werk voor het rapen: koel-cerebraal, verbluffende techniek, goed gesternte, grenzeloze ijdelheid, zuivere grondstoffen, rode wangen en tintelende ogen, wijde verschieten, bloeiende ondernemingen, succesvolle voorstellingen,—zijn alle uit werken van als goede auteurs bekend-staanden afkomstig. Daarnaast vertoont zich dan, gelijk gezegd, het opzichtige en gezochte woord, dat een schijn van originaliteit moet geven.
Het dichterlijk genie is hij, die nooit cliché zou kunnen schrijven, omdat hij in elke nuance van waarneming, van overdenking, van aandoening wezenlijk persoonlijk is, en van dat persoonlijke in het daardoor van zelf tot in nuancen persoonlijke woord getuigt. Zijn werk vertoont noch de dode plekken van het cliché, noch de valse glans van het lege, opzichtige woord. Dat is alles, en hoe zeldzaam is toch het dichterlijk genie!
De gewone middelmatige schrijver schrijft altijd nog driekwart cliché, omdat hij zelf driekwart gemeenplaats is. De grote omtrekken van een geval, de grote lijnen van een karakter kan hij ontwerpen (onderscheiden), maar een enigszins fijner en dieper onderscheidingsvermogen is al een uitzondering. Voor zover hij gemeenplaats is, heeft hij, mede door de gewoonte van het schrijven, de gangbare gemeenplaatsen der ‘beschaafden’
228