misplaatst zijn eigenlijke zin. De heer x. droeg dat bezoek onder de arm en kwam er mee naar mr. s. gereisd! Deze zin is ontleend aan een kunstbericht in een groot dagblad. Als derde voorbeeld herinner ik aan ‘toen ze de fiets thuisbrachten, was hij kort en klein’. De uitdrukking ‘alles kort en klein slaan’ wekt alweer geen andere impressie dan ‘vernielen’, kort en klein spreken niet, omdat ze alweer ‘vanzelf spreken’. Zet men echter voor ‘was hij helemaal vernield’, ‘was hij kort en klein’, dan openbaren die woorden ongevraagd hun zin en krijgt men de komieke impressie van een fiets, die in de lengte en de breedte gekrompen zou zijn. Dit voorbeeld is ontleend aan een vertaling van een boek van Georg Hermann door een geprezen vertaalster. In ‘Op zijn grijze lokken zat een donker mutsje’ is ‘zitten’ eigenlijk ook te gek. ‘Die jas zit goed’ doet niet anders aan dan ‘die jas past goed’. Laat men echter een mutsje op grijze lokken ‘zitten’, dan suggereert men veel te duidelijk een zitvlak. Dit voorbeeld is uit een vertaling van Hofïmann door een bekende schrijfster.
Ten opzichte van de levende talen bestaat voor de oplettende en scherpzinnige alweer de kans, om al te levendige impressies van de eigenlijke zin der woorden, die door de auteur niet zijn bedoeld en die dus storend werken, te leren ecarteren, bij meer verwijderde talen wordt dat al moeilijker en bij dode talen ondoenlijk. Hier voerde de gebrekkige kennis der beoefenaars van vroeger eeuwen, gepaard aan de geëxalteerde eerbied voor de klassieken en het religieus ontzag voor de Schrift, tot een overdrijving, waarvan men zich thans niet meer kan ontdoen, ook al wilde men, daar het controlemiddel ontbreekt. Wie weet hoe huiselijk Socrates met leerlingen en tegenstanders keuvelde en of het onwezenlijke, in onze oren zo pompeus klinkende ‘Vriend’ eigenlijk wel iets anders beduidde dan het ons familiaar klinkende ‘waarde heer’, dat in het Chinees vertaald, een Chinees misschien als ‘kostbare heerser’ zal aandoen! Of dan het zclis een beetje vulgaire ‘Amice’! Ik ben er dan ook in mijn hart van overtuigd, dat de gangbare opvattingen omtrent de geweldige ‘bloemrijkheid’ der Oosterse talen wel voor een goed deel berusten zullen op een overmatig opmerken van alles waarvoor men in eigen taal is afgestompt, dus tenslotte op
220