geringer gehalte, even stumperig of nog stumperiger zijn geweest. Maar terwijl de uit woordkeus en woordgebruik in eigen taal onmiskenbaar blijkende geestesarmoede en gevoels-leegte onmiddellijk doof maakte voor wat men bij een om andere redenen mooi-geacht vers als ‘taalmuziek’ prijst en ook meent te ondergaan, — liet zich zodra het oordeel over het ene niet functioneerde, onmiddellijk het andere weer gelden, en had men ons wijs gemaakt, dat dit mooie verzen van goede dichters waren, wij zouden er waarschijnlijk allen ingevlogen zijn. Het onderscheid tussen een verheven en een zot gedicht, die beide over een lyrisch onderwerp handelen — over een ver-geetmeniet aan een heelt, of over liefde in de Mei — schuilt in de allersubtielste dingen, die men, als het eigen taal betreft, meent te ‘voelen’, doch waarin men inderdaad slechts door geoefendheid en aanleg heeft leren onderscheiden, en die men dan ook in een vreemde taal nimmer onderscheidt. Onwetens, onwillekeurig vervangt men nu de gedachteloze en afgezaagde, maar wellicht welluidende woorden in die vreemde taal door het zuiverst overwogene en zorgvuldigst gekozene, dat men zich in de eigen taal herinnert of dat men zelf zou kunnen schrijven, en beeldt zich dan in, dat de aldus teweeggebrachte aandoeningen en ontroeringen enig bewijs vormen voor de waarde van het vers! Men heeft eenvoudig vertaald zonder dat men het merkte en... foutief vertaald!
Dezelfde oordeelsbelemmering kon ik een poos geleden herhaaldelijk in mij zelf waarnemen tegenover de in een zeker provinciaal blad verschijnende ‘sinspreucken’ van een zich noemende ‘Neef van Cats’. De juiste koerswaarde van woorden en uitdrukkingen in die tijd is ons reeds onbekend, wij kunnen het plat-alledaagse niet van het simpel-verhevene onderscheiden en alleen de ‘preconceived idea’, dat die ‘Neef van Cats’ toch wel niet veel zaaks zal zijn, doet ons op onze hoede wezen. Men kan aannemen, dat wat uit de middeleeuwen tot ons gekomen is, behoort tot het beste van wat toen geschreven werd, omdat kunst alleen onder ‘gewapend geleide’ door de eeuwen heen gevoerd kan worden, maar wat ons zelf betreft: de ‘preconceived idea’ treedt ook hier op als misleidende schijn van een oordeel, dat niet mogelijk ware.
2 I 2