dig, want daar komt mijn ome, ik hoor z’n kuchje waar de koeien staan'.
Straks wordt nu ‘goede’ het cliché-adjectief, het nietszeggend epitheton voor dood. Dan zal het voor de onverschillige evenzeer klankloos, dan zal het de onderscheidende evenzeer een gruwel zijn als nu ‘genadig’. Dit is de historie van vele woorden. Een wezenlijk onderscheidend dichter duikt ze omhoog uit onbruik of vergetelheid, en zet ze daar, waar er het licht van zijn eigen bezieling op valt, ze grijpen de ziel van de lezer machtig aan en dringen erin door als ‘Goede Dood’ —, anderen apen hem na, en weldra zijn fijnzinnig en voortreffelijk, hartig, tonig, sappig, kostelijk, smeuïg, kindvrouwtje, vraagogen, gedoe, beweeg, bijzonder en beminnelijk opgeborgen in het cliché-arsenaal van de provinciale pers. Voor een jaar of twintig werd, tegenover de lijzige verteltrant die noodzakelijk steeds met een inleiding moest beginnen: ‘Op een mooie dag in het midden van april’ —het met de deur in huis vallende "t Gebeurde zo...’ gebruikelijk, dat toen fris en spontaan aandeed. Ook dat is sinds lang bijgezet op het kerkhof der dode woorden. Het associeert zich alsdan met het banale, het vulgaire, het gedachteloze even onverbrekelijk als ‘kennelijke staat’ met dronkenschap, en ‘verzekerde bewaring’ met gevangenschap. De dichter nu zal geen diamanten in ‘verzekerde bewaring’ laten brengen, anders dan in scherts, want hij weet dat hij, door de hardnekkigheid der bizarre associatie, met die woorden het visioen van de gevangenis oproept. Daarom mijdt hij die uitdrukking, waar evenwel op zich zelf weer niets tegen is. Even zeker als ‘hors d’oeuvres’ naar sardines ruikt en ‘mokka’ naar koffie, even zeker is er aan ‘beslist’ het vulgaire parfum van de bioscoop en rieken ‘kostelijk’ en ‘voortreffelijk’ naar het muffe, kleinsteedse redactiebureau. Op dit ogenblik. En uitsluitend om die associaties zal de dichter ze moeten mijden, daar hij nogmaals en nogmaals alleen er naar streeft, om ongestoord en onverhinderd zijn fijnst onderscheiden-innerlijk wezen, zonder schokken aan de lezer te openbaren. Zo wordt hij dus in zijn woordkeus geleid door twee beginselen. Ten eerste vermijdt hij het nodeloos opzichtige, het excentrieke woord, omdat het verwachtingen opwekt, die niet vervuld kunnen worden en
205