klinkt als Kleida, Liesel als Lisa, het is al open a wat men hoort. En toch vindt niemand het mooi, want het is plat, d.w.z. het associeert zich met gedachte aan rauw stemgeluid, aan boerenstomheid, -arglist en bekrompenheid. Hetzelfde geldt voor het Amsterdamse ‘hiero’ en ‘daaro’. Strikt genomen zou het verwaarlozen van de slot-n, zoals dat in het Westen van Holland geschiedt, de taalwelluidendheid volgens dat criterium verhogen, men noemt dit echter ‘slordig’ en dus lelijk, omdat de ‘n’ niet officieel is gerangschikt onder de letters, die men niet uitspreekt. Alweer: een associatie.
Over de welluidendheid van een taal kan men eerst dan oordelen, wanneer men zeker is, dat geen dier oordeelvertroebelen-de associaties, waaronder, behalve wat met de ‘preconceived idea’ samenhangt, ook aangename melodieën en fraaie stemmen te rekenen zijn —tot de indruk medewerken. De vaker genoemde Sütterlin nam op dat gebied proeven, hij luisterde o.a. naar de sprekers in verschillende parlementen en kwam tot de conclusie, dat ‘jede nicht verstandene Sprache dem Hörer iibel ldingt’. Wat mij zelf betreft, bij het horen van een volstrekt vreemde taal, als bijvoorbeeld Russisch, bevangt mij een gevoel van benauwdheid, vooral wanneer het gesprokene een genuanceerde inhoud heeft en men de uitwerking op spreker en begrijpende toehoorder kan gadeslaan. Kinderen en onontwik-kelden worden altijd onrustig en verlegen, wanneer ze in een vreemde taal horen spreken. Ook vinden ze dat dan altijd lelijk en mal.
Wat de verhouding tussen klinkers en medeklinkers als wel-luidendheidscriterium betreft —de onderzoekingen van Bourdon hebben uitgewezen, dat die verhouding lang niet zo veel verschilt in de verschillende talen, als de schrijfwijzen doen vermoeden. Zo vond hij voor het Frans een verhouding van 19:27 en voor het Russisch van 18:27! En Sütterlin verzekert nog eens in het bijzonder van het Japans, dat het hem, met al zijn klinkers, volstrekt niet welluidend in de oren klonk.
De verdeling in melodieuze en minder melodieuze talen berust dus, gelijk we zien, voor een goed deel op associatie en fictie, maar al was ze gegrond, dan nog zou ze de literaire schoonheid niet raken. Niemand denkt er immers aan, aan elk
95