regen soms opsteeg), ondanks zijn verworven positie, na gemaakt gebruik, de gevoerde oppositie... Verreweg het meeste echter van wat de zich noemende en wanende strijder tegen taalbederf hindert, is noch uitheems noch op zich zelf ‘lelijk’ of onjuist. Maar door zijn tekort aan zelfonderscheiding, doordat hij zich nimmer de gewoonten van zelfkritiek en zelfonderzoek eigen maakte, weet hij niet, waartegen hij het heeft en geeft hij bepaalde woorden en klankverbindingen de schuld, en daardoor valt hij dan de nationalistische purist in handen en gaat met hem samen, en laat zich wijs maken dat hij met hem een gemeenschappelijk ideaal nastreeft, ofschoon geen twee dingen meer verschillen kunnen, dan het purisme van de ‘taalgevoelige’ en dat van de nationalist.
Het nationalistisch purisme immers is op het behoud van zijn distinctief als op dat van zijn grenspalen bedacht. Het waakt ervoor, dat zijn gebied niet ineensmelt met dat van zijn over-machtige en vijandige naburen. Het ‘Holland annektiert sich selbst’ was voorheen ten onzent zijn zwaard van Damocles. Geestelijke bekommeringen zijn het nationalistisch purisme vreemd, dezelfde dagbladen, waarin de Toonaangevende Journalist dagelijks zijn ‘omdat het ook Duits is’ lucht, wemelen van de poenige clichés, van alles wat maar banaal en afgezaagd is, zonder dat de Toonaangevende Journalist daartegen protesteert. De purist van deze categorie verloochent zijn liefde tot ‘onze schone taal’ door zijn overschatting van een vreemde-talenkennis, die hem tot ‘ontwikkelde’ schijnt te stempelen, maar hem in werkelijkheid tot de gelijke maakt van elke ober in elk internationaal hotel. Het wezenlijke is echter ook in hem het vanzelfsprekendheidsgevoel, hetwelk hem inspireert, dat woorden uitdrukken, wat ze benoemen, en in enkele gevallen een zekere belangstelling in de literatuur van zijn land, welker geest hij dan weer niet vermag te scheiden van de nietszeggende klank- en tekenverbindingen, die de ‘taal’ vormen. Dit nationalistisch purisme — altijd voorgestaan door die groepen, die bij collectief verlies het meest te verliezen hebben — doet dan, bij monde van ‘de eersten in den lande’ een beroep op de kunstenaar en deze, meestentijds door de ‘eersten in den lande’ bitter weinig gekend, voelt zich gestreeld, laat zich in de natio-
'9'