De zich noemende en wanende strijder tegen taalbederf is welbeschouwd een strijder tegen het geestesbcderf, dat zo duidelijk in het taalgebruik tot uiting komt. Ook, maar volstrekt niet alleen in het gebruik van germanismen. Anglicismen en gallicismen verfoeit hij instinctief al veel minder, omdat ze op andere wijze door andere groepen dan handelsreizigers of valuta-speculanten in de taal zijn gebracht. Groningers, Friezen en Zeeuwen leren nooit zuiver ‘Hoog-Hollands’ spreken, ze schamen er zich niet voor en niemand hoont de Limburger om zijn g, die evenveel op de Hollandse lijkt, als de r in ‘aag joe ged-die’ op de Engelse r. Integendeel, men vindt die dingen juist aardig en pronkt er zelfs mee. In Ilildebrands tijd sprak de kleine burgerstand van ‘fattegante reizen’, ‘pinnetrante kou’ en ‘fripante sterfgevallen’ en nog spreken diezelfde mensen van: getroebleerd, astrant, een rappelement, avanceren, affronteren en resolveren. Niemand voelt daar iets onaangenaams in, hoewel het allerminst zuiver Hollands is, immers het komt niet uit poenigheid of uit snobisme, maar uit oude gewoonte voort. Doch het meer en meer in zwang komend ‘Royalty’ voor ‘Koninklijke familie’ en ‘duo-zitting’ en ‘serveren’ klinken poenig. Niet omdat ze uitheems, maar omdat ze des poens zijn. Evenzo het uit het Engels nageaapte (businessman, Oxford-man, man-about-town) zakenman of sportsman. Geen haar beter echter zijn: tuffen, paffen en maffen, en in het rauwe ‘sjampie’ is niets ergers dan in het achteloos-aristocratische ‘panje’. En dan ‘de overkant van het grote water’ en ‘Mokum’ en ‘het gebeurde te...’ en ‘de inspecteur met zijn mannetjes’ en ‘onze oostelijke naburen’ en ‘de bruine drank die koffie heet’ en de ‘vertolker van het levenslied’ en kostelijk, voortreffelijk en fijnzinnig en ‘Leven en Streven van...’ en ‘de komende man’ en huisbrand, piepers, encas, elektra, ‘we brengen uit’ en ‘we hebben af te geven’ en ‘de Heren te hier, te daar, te overal’, en ‘van ’t zomer’ en ‘rondom de jaarbeurs’, en ‘schitterend gelegen’, en ‘het gele sportblad’. En toch heeft dit hele ratjetoe niets gemeen dan dat het de poenigheid der poenen, de slofheid der sloffen, de botheid der botten verraadt. Denken we ook eens aan: ‘de gehouden godsdienstoefening’ (alsof er een ongehouden bestond), ‘de gevallen regen' (alsof
190