op mijn boek gevallen was'. Hij doelde op een mij in die dagen voor een van mijn boeken toegekende prijs. Trouwens, ook het fraais van de ‘instrumenten, die deels aangevuld, deels vervangen moesten worden’, is van een vurig en geestdriftig classicus. Deze mensen hebben toch allen nog meer Hollands dan Grieks geleerd, meer Hollands dan Grieks gelezen, meer Hollands dan Grieks geschreven, maar Hollands kennen ze nog steeds niet, d.w.z., het ontbreekt hun aan de bovenomschreven aandacht, aan de nodige intelligentie, om in het gangbare taalgebruik met begrip te onderscheiden. Hoe zouden ze dus ooit in een ander taalgebruik kunnen onderscheiden?
Welk een licht werpt dit dan ook op die zo hoog geprezen kennis van vreemde talen! Hier is alles povere inbeelding, zielig zelfbedrog. Men vraagt zich weleens af, hoe veel er eigenlijk tot ze doordringt van al die ‘in het oorspronkelijk’ gelezen boeken.
Indien nu een zuiver en nauwkeurig taalgebruik wijst op een verlangen en een vermogen tot zuiver en nauwkeurig onderscheiden, op belangstelling in de problemen van de geest, in de problemen van het leven, dan wijst derhalve slofheid en slordigheid in het taalgebruik op het ontbreken daarvan, op geslotenheid, onverschilligheid. Socrates noemde een niet onderzocht leven niet levenswaard, een wezenlijk lcvensondcrzoek eist de fijnste onderscheidingen, en de fijnste onderscheidingen van het taalgebruik, om zich zelf tot uitdrukking te brengen. Wie het een kan missen, blijkt voor het andere onvatbaar. Maar daarenboven kan zich ook de lage distinctiedrift (snobisme) in het taalgebruik uiten, gelijk immers de gehele menselijke geest daarin tot uitdrukking komt. Over het opzettelijk afwijken van het gangbaar taalgebruik zal in het volgend hoofdstuk nader gesproken worden in verband met het onderscheid tussen ‘kunsttaal’ en ‘gewone’ taal, voorlopig alleen over het onopzettelijke.
De walging en weerzin van de met wezenlijke geestelijke bekommeringen vervulde tegen slof en slordig taalgebruik, tegen een bepaalde soort clichés en een bepaalde klasse van germanismen, is dus eigenlijk nooit gericht tegen die woorden en zegswijzen, maar tegen de poenige, ploertige, grove, aanmatigende geest van hen die ze gebruiken. Met het ‘atrocious slang’ der heren van het ‘Iloyal Flying Corps’ hangt zeer nauw te zanten