woord leert, de geest van het geschrevene te bepalen. De associatie vergemakkelijkt het onthouden, dat daarzonder welhaast ónmogelijk ware.
Uit die dorst naar het denken van anderen kan in rijpere jaren het verlangen groeien, ook zelf eigen innerlijk leven aan anderen kenbaar te maken, tot in die fijne en diepe onderscheidingen, die het doorgronde persoonlijke uitmaken, te midden van het ondoorgronde collectieve. Tot het bevredigen van dat verlangen, die geestelijke zelfuitleving, die uiterste zelfdifferen-tiatie, staat de verlangende niets ten dienste dan het geldende taalgebruik. Hoe dit taalgebruik tot stand kwam, of het al dan niet zich baseert op ‘analogie’ en ‘raisonnement’, heeft in dat verband voor hem niet het geringste belang. De man, die contact met een vriend zoekt, richt zich tot diens juiste adres, vraagt het juiste telefoonnummer en bekommert er zich allerminst om, of de kadastrale of telefonische nummerbedeling logisch is. Alleen op het juiste nummer volgt het begeerde contact.
Wie wezenlijk dat geestelijk contact zoekt, zal zich dan ook juist met grote angstvalligheid aan het geldende taalgebruik houden, daar hij immers weet, hoe de geringste afwijking, ook die uit het oogpunt van ‘analogie’ en ‘raisonnement’, volkomen verschoonbaar zou zijn en zelfs de voorkeur verdienen boven de gangbare vorm, lachwekkend werkt (Michelangelo en Da Vinei waren onverbeterlijke genieën, een reêr voor reder, borstelen en kammeren). Dit lachwekkend effect vreest hij als storend. ‘Le ridicule tue’, hij wil dat zijn gedachte leve.
Maar niet alleen tegen het ridicule, ook tegen alle andere haperingen zal hij waken, die de stroom zouden stremmen van het contact tussen geest en geest. ‘De man had ongedwongen zijn handtekening gezet’ vond ik eens in een beroemd boek van een beroemd auteur. Mij scheen dit een mislukte poging naar originaliteit, een storende smakeloosheid. ‘Ongedwongen’ heeft zich nu eenmaal geassocieerd aan los en vrij en luchtig (een ongedwongen samenzijn), en al beduidt het nu inderdaad ‘zonder dwang’, en al kan men dus niemand het recht ontzeggen, het in die betekenis aan te wenden, het wekt een voorstelling op, die de gedachte stoort, die een belemmering is aan het contact, waarom het de auteur behoort te doen te zijn. Deze moet
179