Anatole France, vaa Louis Couperus ten onzent niet minder, dat zij juist het menselijke en zelfs het huiselijk-menselijke dier ‘Helden der Klassieke Oudheid’ hebben naar voren gebracht.
Dit alles nu is op zich zelf alleszins begrijpelijk. In de Kaste-drift wortelt de Levensdrift, wat wonder zo zij zich dan ook altijd en overal laat gelden? In de neiging naar de bizarre associatie (foutieve groepering) triomfeert Levensdrift over Rede, wat wonder zo deze ook in dit gebied het goedachten en afkeuren bepaalt? Rijnwijn smaakt ons nu eenmaal niet uit soepborden gelepeld—tenzij het mode zou worden, dan zou het ons op die manier voortreffelijk smaken —en oesters eten we niet met ijslepeltjes. Zullen we ons, tegenover oesters, wezenlijk behagclijk voelen, dan mag de vork geen vier tanden hebben, gelijk tante De Harde alleen door een dominee met een bef kon worden gesticht. Aan deze dingen ontkomt geen mens, en er is zelfs geen reden, naar het ontkomen eraan te streven. Wat mij zelf betreft, ik zal mijn leven lang geen Kollewijns schrijven, want ‘tee’ smaakt mij niet en een ‘mens’ vind ik een onmens[*J, maar ik zal toch niet mij zelf en anderen gaan wijsmaken, dat ik er behoorlijke bezwaren tegen heb. Niets is dwazer dan de pretentie, dat men altijd redelijk moet en kan zijn, men behoort zijn redeloosheid op zich te nemen. De dwaasheid, de aanmatiging, de ‘Zonde tegen de Heilige Geest’ begint pas daar, waar mensen hun instincten, hun voorkeur en tegenzin, hun ononderzochte vanzelfsprekendheden opblazcn tot een oordeel, tot een wetenschappelijk standpunt, en daarvoor gehoor, ontzag en eerbied vorderen.1
De krankzinnigenverpleegster die ik straks noemde, sprak
168
1
Welk een rol de kastehoogmoed hier speelt, bewijst het voorbeeld van een der vurigste kampioenen voor het Grieks, die in een andere kwaliteit voor enige jaren protesteerde tegen het onnodig pompeuze uit Duitsland tot ons gekomen medisch Bargoens, en in een vakblad aantoonde, dat al deze uitdrukkingen uitstekend door eenvoudig, beknopt Hollands te vervangen zouden zijn. Deze man houdt vol, dat Grieks ‘onvertaalbaar’ is. Maar destijds dreigde nog niet het egalisatie-gevaar!
[*Hier stond in de eerste druk natuurlijk ‘onmensch’.]