bedroefd over u’, en ‘zalen voor maatschappijen' alleen in schijn aardiger dan ‘zalen voor gezelschappen’. Voor ‘Poolse stralen’, ‘overgrote landen’, ‘laarzen kuisen’, ‘een felle madam’, ‘geel schoenen’, ‘sermantelijk’, ‘opschikkamers’, kan men zonder de geringste moeite analoge vormen vinden, die niemand naïef vindt en waar niemand om lacht. Zo treden overal tegenover het afwijkende en uitheemse, aprioristische verwachtingen en bizarre associaties tezamen op met het onvermogen, in dat uitheemse en afwijkende wezenlijk te onderscheiden.
Wordt nu uit een vreemde taal of uit een afwijkend en verouderd dialect een boek vertaald, dan is voor het gevoel ‘de aardigheid eraf'. Die ‘aardigheid’ bestaat ten eerste uit het strelend besef, tot de beschaafden te behoren. Holland heeft nu eenmaal, van zijn nood een deugd makend, in het kennen van ‘zijn talen’ het criterium der beschaving gelegd. Sarcey vertelt doodkalm, dat hij ‘Hamlet’ natuurlijk alleen in de vertaling las en zag. In Franse boeken van goed literair gehalte vindt men elk regeltje Engels vertaald, terwijl het citaat zelf gemeenlijk wemelt van de fouten, — ‘he is Cray’ laat Tolstoj of zijn vertaler of allebei de Engelse dominee voor ‘he is crazy’ zeggen—, maar de Hollander die geen Duits kan spreken, zegt nooit: ‘Ik heb op school geen Duits geleerd’, maar hoogstens: ‘Ik heb slecht Duits geleerd.’ D.w.z.: ‘Ik heb wel de scholen der beschaafden bezocht, maar de leraar verzuimde zijn plicht.’
Een ander element van de ‘aardigheid’ die door het vertalen eraf zou gaan, ligt in het contact met de gewaande tekenachtigheid, gemoedelijkheid, naïveteit, rijkdom of schoonheid van de ‘oorspronkelijke taal’ en niet het minst in de argeloze illusie, dat men die dingen inderdaad beoordelen kan. Waar in het volgend hoofdstuk de kennis van eigen taal ter sprake zal komen, zal tegelijk blijken, hoe uiterst gering onze zo licht te overschatten kennis van vreemde talen is en uiteraard moet zijn.
Nog een andere ‘aardigheid’, een derde vorm van associatie sluit zich hierbij aan, nl. die tussen onverstaanbaarheid en indrukwekkendheid of goddelijkheid. Het Orakel zou zijn prestige spoedig kwijt zijn geweest, indien het zich in begrijpelijke taal had uitgedrukt, en door alle tijden heen heeft zich de den-
166