veld en mijnheer Roozeboom wonen aan de overkant. En niemand vindt het bijzonder poëtisch of zwierig om Diamant of Saphier te heten, aangezien de mensen dan begrijpen dat ze joden zijn en in effecten handelen. Duizend maal liever heten ze Hardenbroek of Beerenklouw. Zo ver gaat de geëxalteerde belangstelling voor het uitheemse en de afstomping voor het eigene, dat we bij ‘lucifer’ alleen voelen wat het benoemt, en bij ‘Streichholz’ wat het bedoelt. Pas door de verbazing over het Engelse ‘voice’ in hetzelfde verband, kwam iemand ertoe om te realiseren, dat het woord ‘wijs’ in ‘onbepaalde wijs’ hetzelfde woord is als wijs voor melodie en dat melodie ook weer hetzelfde is als stem (eerste of tweede stem), en tenslotte dat het Hollandse wijs en het Engelse voice hetzelfde woord is. Zo bracht de Franse uitdrukking ‘coup de main’ voor ‘ergens slag van hebben’ een schooljongen tot de voor hem verrassende ontdekking, dat ook het Hollandse woord slag in dat verband hetzelfde is als slag voor klap.
Het ‘tekenachtige’ is nooit aan de woorden, het is in de menselijke geest, die aanhoudend het beeld, de gelijkenis creëert, omdat immers elk zien, oordelen en begrijpen een vergelijken, een onderscheiden is. Er is geen ander zijn dan anders-zijn. Daarom is dat ‘tekenachtige’ dan ook overal.
Reeds repte ik met een woord over de rol die, behalve de aprioristische verwachting, ook het algemeen begripstekort der bizarre associatie op dit gebied vervult, waar ik zoeven wees op het als vanzelfsprekend toekennen van inzicht in kunst en wijsbegeerte aan elk klassiek filoloog, terwijl men in het feit, dat iemand Hollands verstaat, niet de geringste aanleiding vindt, hem te raadplegen over Vondel. Dat is te zeggen: in Holland, in het buitenland zal hij waarschijnlijk over alles geraadpleegd worden.
Op dezelfde wijze nu associeert zich de kennis van uitheemse talen met de gedachte aan twee dingen: geld en inspanning. Te onzent spreekt alleen de ‘beschaafde’ Frans, de begrippen ‘Frans’ en ‘beschaving’ nu hebben zich zodanig geassocieerd, dat men de Franse plebejer met een heel ander oog aanziet dan de Hollandse. Hieruit laat zich ook verklaren, dat in het algemeen de Duitse dienstboden met een groter mate van beleefd-