is geen ander zijn dan anders-zijn') de distinctie zijn bestaansgrondslag. Zo ontwikkelt zich een tweede formule naast de eerste:
Distinctiedrift is levensdrift.
Eenheidsdrift is doodsdrift.
In het drijven naar synthese drijft de mens naar zelfopheffing.
Het Begrip des Absolutcn wordt in het denken, in het wegdenken der distincties bereikt. Dit begrijpen is zijn. Denken is zelfopheffing in de opheffing (het wegdenken) der distincties.
Het streven naar het Absolute komt, behalve in het denken, min of meer bewust, tot uiting in rechtvaardigheid, medelijden, religiositeit. In al die aldus en anders geheten drangen en be-strevingen werkt de drift naar opheffing van distincties (synthese) derhalve naar zelfopheffing.
Inderdaad is in alle religiën de zelfverloochening, de zelfontkenning, als hoogste graad van zelfopheffing, het hoogst geprezene. En niet alleen in wat in engere zin ‘religie’ heet, doch in elke ethiek geldt het offer (ook als doodsverachting, eigenlijk levensverachting van de krijgsman), geldt belangeloosheid d.i. zelfvergetelheid, als het hoogste. Op de betekenis van deze immanente voorkeur kom ik terug.
Al dit hoger-geachte is doodsbestreving. Al het lager-geachte (het ‘slechte’) is levensbestreving.
Het menselijk begrip (inzicht) is het zelf-inzicht des Absolu-ten, het is des Absoluten zelf-onderscheiding. Menselijk inzicht is zelf-onderscheiding. Er is geen andere kennis dan zelf-ken-nis. In de onderscheiding is de opheffing, in de zelf-onderscheiding is de zelf-opheffing. Kritiseren is vernietigen.
Willen zijn is anders-willen-zijn. Willen-blijven is hangen aan bestaande distincties, aan onophefbare onderscheidingen. De onderscheidingen die het denken maakt, zijn, als zelfonderscheidingen des Absoluten, tot het Absolute relatief, d.w.z. ophefbaar.
De niet op te heffen distinctie staat buiten de door het denken te maken onderscheidingen en behoort als zodanig tot het absurde. Een der namen voor de niet op te heffen distinctie, voor het absurde is het Dogma.