perstaai... cn wat komt er? ‘Ne songeait plus qu’a faire Ia fête.’
Faire la fête. Faire la cuisine. Het zegt de oningewijde volstrekt niets. Maar voor de ingewijde, voor Daudet, is het hele hatelijke bestaan dier snobs zo geassocieerd met de klank van hun modewoorden, dat een op zich zelf neutrale uitdrukking als een ‘affrcux langage Hottant et flasque’ wordt gevoeld. Diezelfde impressie krijgen wij van ‘kinderen beneden achttien jaar hebben beslist geen toegang’, terwijl hetzelfde abjecte ‘beslist’ in ‘de rechter heeft aldus beslist’ ons niet hindert.
Ook het toekennen van een zogenaamde ‘kernachtigheid’ aan woorden en zegswijzen is volstrekte nonsens, als men de gebruikswaarde dier woorden en zegswijzen niet nauwkeurig kent. En buiten eigen tijd, in zeer enge zin, en buiten eigen taal is het onmogelijk, die gebruikswaarde nauwkeurig te kennen. De griezel tegen ‘faire la fête’ kan geen buitenlander en geen buitenstaander meevoelen. De gebruikswaarde van woorden en zegswijzen hangt met allerlei associaties samen en wisselt daarbij aanhoudend, en dit kan ook niet anders, daar het hele onderscheid tussen ‘mooi’ en ‘lelijk’, tussen ‘origineel’ en ‘banaal’ in het taalgebruik zich moet laten gelden binnen de grenzen der algemene verstaanbaarheid, d.i. der conventionele betekenis. Hierover later, in verband met ‘kunsttaal’, uitvoeriger. Wat nu de ‘kernachtigheid’ betreft: stik, barst, verrek, zijn recht kernachtige woorden—, en wat beduidt dat nu verder? Dirk is ‘kernachtiger’ dan Willem, en Willem is ‘zangeriger’ dan Dirk, et après? Professor X. vraagt zich af, of men het Middelnederlands ‘Ghi houd u sceren!’ — ‘In doe’ — ‘Ghi doet’ tegenwoordig nog wel zo kernachtig zou kunnen zeggen. Gewis, professor! En zangeriger bovendien: ‘Da-lieg-ie’—‘Nietis’ — ‘Wellis’. En dan het tegelijk ‘zangerige’ en ‘kernachtige’: ‘Asjemenou’ en het ‘Fliero’ en ‘Daaro’ van de Jordaner, zoveel welluidender dan onze ‘slepende omschrijving’ (kwalificatie van prof. X.) ‘kom eens hierheen’ of ‘ga eens daarheen’, gelijk ook zijn ‘stik’, ‘barst’, en ‘val dood’ het verre wint van ons saai-beschaafd: ‘u overtuigt mij toch niet’ of ‘uw bijzijn is mij onaangenaam’.
Tot deze nonsens komt men door het toepassen van criteria, die ter zake niet dienend kunnen zijn. Wat zouden we wel zeg-
147