wrikbare bedoeling hebben, zal er onderling een verstandhouding mogelijk zijn. Maar ‘Sjibbolet’ mag korenaar of waterstroom of ook wel pannekoek beduiden, het doet er niets toe, zolang de een maar weet, wat de ander bedoelt. Daarom ook kan niemand een ander het recht ontzeggen, een stoel een tafel en een tafel een stoel te noemen, hij riskeert alleen, dat niemand hem begrijpt en, wat erger is, hij bewijst zijn onbegrip in het overschatten van het belang der benamingen. Hoe onzinnig is in dit licht ook het ophemelend praten over het ‘zangerige’ van de een of andere middeleeuwse tekst. Wat ter wereld is ‘zangerig’ op zich zelf? De onbeschaafde uitspraak ‘melluk’, ‘erretjes’ en ‘langes’ klinkt ongetwijfeld zangeriger dan ‘melk’, ‘erwtjes’, ‘langs’. Toch doet het laatste aangenaam en beschaafd, het eerste onaangenaam en lelijk aan. Waarom? Omdat zich met het eerste een voorstelling van ongemanierde, onopgevoede plebejers, met het tweede een van welopgevoede beschaafden verbindt. Nogmaals: Krissie, Janssie en Guussie klinken precies eender als Cissy, Nancy en Lucy, maar welk een onderscheid. En dezelfde geaspireerde h dient de ene keer, om vulgair Jiddisj (bhok, sthom, khom, kheel), de andere keer om aristocratisch Haags te karakteriseren (Van denBergh, DeHooghe, VanRhee-nen). Pitti, Lippi, Soderini heten namen van hooggedistingeer-de klank (een puissie aan mijn lippie), maar niemand begeert Orobio de Castro te heten. Zo heten Joden, die in kastanjes doen. Zet eens Forum, Trajectum, en Herculaneum naast Hilversum, Bedum en Warfïum. De ‘sonore en deftige’ Latijnse um-klank verliest plotseling elk prestige. Nog sterker. Het volk noemt bij voorkeur zijn kinderen Paulus, Johannes, Theodorus, Gerardus. Omdat dit zo is, ‘klinken’ Paul, Johan, Gerard en Theo veel ‘beschaafder’. Wat verder de ‘sonore en deftige’ us-uitgang betreft, denken we aan: Bertus, Tinus, Dorus en Drikus!
Een aardig voorbeeld van de macht der associatie trof ik toevallig aan in Daudets Les Rois en Exile. Hij vertelt van de morele verslapping van een dier bannelingen, die ‘ne songeait plus... pour parler 1’affreux langage flottant et flasque des gan-dins, ne songeait plus qu’a...’ Wat zal er komen? Men voelt alreeds de griezel tegen die affreuze, slappe en slobberige Iecglo-
146