Maar daarnaast vervult het aristocratisme in de vorming der talen nog een andere, nog een eigen taak. Ten eerste treedt het schiftend en rangschikkend op, door het verwerpen van ‘platte’ en het in ere stellen van ‘beschaafde’ woorden. Deze onderscheiding, het zal nader worden aangetoond, is volkomen fictief, doch ontleent een schijn van wezenlijkheid aan altijd hetzelfde begripstekort: de neiging tot bizarre associatie. De distinctieven van de aanzienlijke wortelen in het bezit en vooral in de lediggang die ermee samenhangt, het leven van boer en werkman doet hem aan als plat en lelijk. Deze gevoelens breiden zich uit over de door boer en handwerksman gesproken taal. Woorden die door geleerden uit het Latijn in de taal zijn gebracht en oudtijds plat waren, stegen, andere, door matrozen uit het Engels meegebracht en wellicht ginds beschaafd, daalden in aanzien. Wanneer twee woorden hetzelfde uitdrukken, is het absurd, het ene ‘plat’ en het andere ‘beschaafd’ te noemen, de onderscheidingen-zelf in plat en beschaafd hebben alle zin, maar ze kunnen nooit op woorden toepasselijk zijn. Süt-terlin noemt een aantal woorden, die uitsluitend daarom plat gingen heten, omdat ze door boeren en handwerkslieden werden gebruikt, zo ‘hoeken’ en ‘Nest’. Op die woorden zelf valt niets te zeggen, op geen enkel woord trouwens.
Nog verder reikte de inwerking van het aristocratisme. Kwam een streek of stad tot bloei, dan steeg het daar gesproken dialect tot aanzien en tot algemeenheid, zo bijvoorbeeld het Vlaams. Het gebruiken van Vlaamse woorden, het zogeheten ‘vlaemen’ gold tot ver in Duitsland als een teken van beschaving, toen Gent en Brugge en Brussel grote, rijke, machtige steden waren. Later herhaalde zich hetzelfde ten opzichte van het Hollands. Aan de macht en de bloei van Amsterdam danken we het, dat niet bijv. het Fries, doch het Hollands de basis werd voor onze ‘dierbare Moedertaal’. Uit overeenkomstige bron is de voorkeur voor Keuls en Weens.
De ‘struggle’ die Darwin beschrijft als ‘constantly going on’ tussen woorden en uitdrukkingen, is dus nooit en nergens op eigen terrein uitgestreden, allerlei elementen, volkomen vreemd aan taaleisen en taalwetten, nationale, provinciale, stedelijke ijdelheid hebben zich voortdurend laten gelden.